Wie fossielen wil zoeken, hoeft daar voor lang niet altijd verlaten steengroeves af te struinen of bergen te beklimmen. Soms is een korte blik op aanrecht, vensterbank of stoeprand genoeg. In veel huizen en straten wemelt het van de miljoenen jaren oude schelpen en zeelelies: restanten van een voormalige zee in West-Europa.
Grote kans dat je onlangs over een koraalrif bent gelopen. Of bijna over een fossiele zeelelie bent gestruikeld. Niet terwijl je aan het snorkelen was in een of ander tropisch oord, maar gewoon midden in de stad. Want naast al het baksteen en beton wordt er ook een hoop kalksteen gebruikt om gebouwen en stoepen te verfraaien. En dat kalksteen zit vol fossielen.
Voormalige zee
In Nederland wordt voor gebouwen en stoepranden vaak Belgisch of Iers hardsteen gebruikt. Deze keiharde kalksteenvariant is tussen 350 en 290 miljoen jaar geleden ontstaan in een ondiepe zee die West-Europa destijds bedekte. Het zeewater zat vol foraminiferen, eencellige diertjes die niet met het blote oog te onderscheiden zijn en een skelet hebben van calciumcarbonaat (CaCO3). Skeletjes van dode foraminiferen vormden op de zeebodem een soort kalkmodder en de onderste modderlagen versteenden door druk van bovenaf tot kalksteen.
De temperatuur van de voormalige zee was heel wat aangenamer dan die van onze huidige Noordzee. De bodem was bezaaid met zeelelies: dieren die, zoals hun naam al verraadt, wel wat van lelies weg hebben. Ook waren er volop koraalriffen en brachiopoden (schelpen die met een ‘voet’ in de kalkmodder verankerd stonden). Na hun dood werden alle dieren algauw door een laagje kalkmodder bedekt. En in het zuurstofloze zeewater vond niet zo snel verrotting plaats, waardoor ook relatief zachte delen bewaard bleven. Onder invloed van chemische reacties en druk fossiliseerden de dode dieren vervolgens samen met de kalkmodder tot kalksteen.
Kalksteengroeves en grachtenpanden
De zee viel droog en de aardkorst werd door plaattektoniek omhoog geduwd, met als gevolg dat al die koralen en zeelelies opeens honderden meters boven het oppervlak terechtkwamen, zowel in de Belgische Ardennen als in Ierland. Eerst lagen de fossielrijke kalksteenlagen nog goed verborgen onder jongere sedimenten, maar door erosie kwamen ze bloot te liggen. Vandaag de dag zitten kalksteengroeves in Belgie en Zuidoost-Ierland dan ook vol fossielen. Het Ierse hardsteen is zwart en bevat veel brachiopoden en slakkenhuizen; in het blauwgrijze Belgisch hardsteen vind je veel zeelelies en koralen. De kleurverschillen van de ‘matrix’ (de versteende kalkmodder) worden bepaald door de hoeveelheid opgeloste koolstof. De fossielen zelf zijn wit van kleur.
Vooral in de 17e eeuw was Belgisch hardsteen erg in trek bij welgestelde Nederlandse burgers. In Amsterdam werden trappen, drempels, vensterbanken en gevels van herenhuizen en grachtenpanden royaal bekleed met de steensoort, met als gevolg dat je er vandaag de dag letterlijk over de fossielen kunt struikelen. In het Utrechtse winkelcentrum Hoog-Catherijne vind je in de vloer belemnieten: inwendige skeletten van pijlinktvissen. De betonnen stoepranden in de Amsterdamse binnenstad zijn de afgelopen jaren vervangen door brede banden van Iers hardsteen.
Soorten scoren
Dagelijks lopen er duizenden mensen over die stoepranden heen zonder de fossielen op te merken. Toegegeven, de stoep is ook niet erg aantrekkelijk om naar te kijken: de tegels liggen gewoonlijk bezaaid met hondendrollen, sigarettenpeuken en lege bierblikjes. Maar met wat oefening kun je een aantal soorten voortaan makkelijk herkennen tussen de troep.
Brachiopoden
Als je niet beter wist, zou je de brachiopoden zo voor platgetrapte stukken kauwgom kunnen aanzien. De helderwitte fossielen zijn een paar centimeter in doorsnede en halvemaan- of cirkelvormig. De Latijnse naam Brachiopodae betekent ‘armpotigen’, vanwege de tentakeltjes waarmee de schelpdieren het voedsel naar binnen leiden. De schelpen bestaan uit een grote en een kleine klep en zijn dus niet (zoals mosselen bijvoorbeeld) symmetrisch. Vandaag de dag zijn er nog zo’n 300 soorten brachiopoden bekend.
Koralen
De honingraatkoralen zijn makkelijk te identificeren; ze doen hun naam eer aan. Een honingraatvormig koraalrif bestaat in feite uit een kolonie van talloze millimetergrote diertjes: de neteldiertjes of poliepen. Elk diertje heeft acht tentakels om voedsel mee binnen te halen.
Naast honingraatvormige koraalriffen zijn er ook fossielen van uitgestorven rugosekoralen te vinden. Die leefden niet in riffen, maar in hun eentje. Een rugosekoraal kun je herkennen als cirkel met daarin allemaal streepjes die naar het middelpunt wijzen.
Zeelelies
De stengeldelen van zeelelies (ook wel crinoïden genoemd) zijn ontzettend talrijk in hardsteen. De gefossiliseerde stengels zijn in stukken uiteen gevallen. In zijdoorsnede lijken de fragmentjes op schroeven, in dwarsdoorsnede zijn het rondjes van nog geen centimeter groot met een gaatje in het midden. Vandaag de dag zijn zeelelies bijna uitgestorven; er leven alleen nog enkele soorten in onderzeese grotten. Net als hun familielid de zeester zijn ze vijfvoudig symmetrisch.
Jammer van die stadsfossielen is natuurlijk dat je niet zomaar met een hamer een stukje steen mag afslaan. Wel kun je een ander hulpmiddel gebruiken tijdens je fossielenjacht: een plantenspuit. Een beetje spuug of regen helpt ook – de fossielen zijn namelijk het beste te zien als de kalksteen nat is. En heb je een aanrecht met fossielen ontdekt? Zorg dan dat je er nooit citroenen op snijdt: zuur lost de kalksteen namelijk op.
Zie ook:
- Zeebeesten onder je voeten (De Vuurberg)
- Levende fossielen (Kennislinkartikel)