Filosoferen was in de zeventiende eeuw soms behoorlijk gevaarlijk. Wie iets beweerde wat de katholieke kerk niet aanstond, liep het risico op de brandstapel. Hoe gingen filosofen hiermee om?
“Voor Bruno, vanuit de eeuw die jij voorspelde, op de plaats waar het vuur brandde.” Deze tekst staat te lezen op een voetstuk op het Campo dei Fiori in Rome. Boven deze tekst staat een bronzen beeld van een man met zijn hoofd gebogen en verhuld onder een kap. Het is een monument voor Giordano Bruno, een filosoof die op die plek in het jaar 1600 op de brandstapel belandde, omdat zijn theorieën door de katholieke kerk als ketters en gevaarlijk werden gezien. Het is het meest extreme geval van intellectuele censuur uit die tijd. Een geval dat zeker angst zal hebben ingeboezemd bij andere geleerden in die tijd. Maar hoe kom je er als historicus achter of iemand bepaalde theorieën niet durfde te verdedigen?
In een eerdere blog benoemde ik dat het gevaarlijk kon zijn om als filosoof in de zeventiende eeuw te onderzoeken of atomen bestaan. De katholieke kerk, die op dat moment veel macht had in Europa, was namelijk bang dat geloof in het bestaan van atomen tot atheïsme zou leiden. Ook Bruno werd hiervan beschuldigd en hij belandde uiteindelijk op de brandstapel omdat hij geen afstand wilde doen van die theorieën. Het geval van Giordano Bruno is een ernstig voorbeeld van welke risico’s een conflict met de kerk kon hebben en veel andere filosofen uit die tijd zullen zo’n risico niet hebben willen lopen. Zij hielden mogelijk bewust bepaalde ideeën achter uit angst voor de kerk. Dit noemen we zelfcensuur.
Als historicus van de filosofie ben ik geïnteresseerd in de vraag of bepaalde filosofen zichzelf censureerden en of daardoor bepaalde ideeën die ze hadden niet in hun boeken belandden. Het kan echter een hele puzzel zijn om uit te vogelen dit het geval is. Je kan natuurlijk niet naar die filosofen toegaan om ze het zelf te vragen, want ze zijn al eeuwen dood. We moeten het dus doen met de teksten en andere bronnen die ze achtergelaten hebben. Gelukkig is daar vaak veel uit af te leiden.
Echte adviezen geef je op een briefje
Een goede manier om in de hoofden van filosofen te kruipen is door hun brieven te lezen. Boeken werden in die tijd altijd door de kerk of de overheid gecontroleerd voordat ze uitgegeven mochten worden, maar in brieven konden filosofen veel vrijer opschrijven wat ze dachten. In de brieven vind je daarom vaak opmerkingen of adviezen over wat wel of niet te zeggen.
Dit blijkt heel goed uit briefwisselingen tussen de Franse filosoof René Descartes en een van zijn aanhangers, de Nederlandse medicus Hendrik de Roy. In een brief uit januari 1642 waarschuwt Descartes De Roy dat hij te radicaal is in het verdedigen van zijn theorieën. Descartes legt uit hoe hij dat zelf voorkomt, door de namen van klassieke filosofische theorieën over te nemen, maar ze op een andere manier uit te leggen. Op die manier is het voor kritische lezers makkelijker te accepteren. Descartes was dus erg bewust bezig met welke woorden hij wel en niet moest gebruiken en hoe hij kon voorkomen dat hij problemen kreeg met zijn filosofie.
Zo bedoelde ik het niet…
In boeken voegden filosofen soms ook opmerkingen toe aan het einde van een stuk tekst om de toezichthouders van de kerk gerust te stellen dat hun theorieën niet kwaadaardig bedoeld waren. Vaak werden die opmerkingen in nieuwe uitgaves van een boek toegevoegd, omdat de schrijver veel gedoe had gekregen met een bepaalde theorie nadat het voor het eerst gedrukt was.
Dit zie je bijvoorbeeld bij de Italiaanse filosoof Francesco Caro in een boek waarin hij heeft uitgelegd dat het dat de wereld misschien uit atomen bestaan. Hij voegt aan het einde van zijn betoog toe dat hij hiermee niemand tegen wil spreken, in het bijzonder de kerkelijke toezichthouders niet. Hij legt uit dat hij uit nieuwsgierigheid deze theorie heeft uitgezocht, maar dat hij nooit zou durven beweren dat het echt zou kloppen. Deze afzwakking van zijn theorie zou heel goed zelfcensuur kunnen zijn.
Stop de persen!
Ook als een filosoof maar een versie van zijn boek heeft geschreven, ontdek je soms zelfcensuur, maar daar moet je wel goed voor opletten. Een boek laten drukken kostte in de zeventiende eeuw veel tijd. Elke letter van een tekst moest met de hand in een drukvorm worden gezet en nadat alles gezet was, ging de druk vaak meermaals op en neer naar de schrijver om foutjes uit het zetwerk te halen. Tijdens dit proces realiseerde een filosoof zich soms dat wat hij opgeschreven had mogelijk te radicaal was en de drukker vragen een stuk van de tekst te vervangen.
Dit lijkt de Franse filosoof Étienne Noël ook te hebben gedaan. In een van de kopieën van zijn boek zit een stuk tekst van acht pagina’s dat niet in andere kopieën zit. Van pagina 21 tot 28 lees je in de meeste kopieën de Bijbelse uitleg over hoe God de wereld schiep. In die ene kopie staat daar echter iets heel anders, namelijk een verklaring van hoe God de wereld schiep uit atomen! Alles voor en na deze acht pagina’s is verder helemaal hetzelfde. Tijdens het drukproces heeft Noël waarschijnlijk ingezien dat hij problemen zou krijgen met die verklaring, en de drukker gevraagd om acht nieuwe pagina’s in de boeken te stoppen. Ook hier was waarschijnlijk weer sprake van zelfcensuur.
De geschiedenis van de filosofie gaat over meer dan boeken
De oorspronkelijke tekst van Noël is waarschijnlijk per ongeluk in bepaalde kopieën terecht gekomen. Een ongelukje waar we vierhonderd jaar later heel veel uit kunnen ontdekken, dus we mogen die onoplettende boekbinder dankbaar zijn. Als historicus moet je dus altijd heel erg opletten als je een oud boek doorbladert en moet je vaak verschillende kopieën van hetzelfde boek openslaan. Want of iets nou per ongeluk in een boek belandt, iets tussen de regels door geïmpliceerd wordt of in de vertrouwelijkheid van een brief wordt meegedeeld, het geeft ons allemaal inzichten in wat bepaalde filosofen echt dachten, ook als ze het misschien niet hardop durfden te zeggen en zichzelf censureerden. De geschiedenis van de filosofie bestuderen gaat dus vaak verder dan enkel het lezen wat er in oude filosofische boeken staat.