Op 13 maart 2015 vond aan de Universiteit van Amsterdam de eerste oratie in Esperanto plaats. Frederico Gobbo aanvaardde daarmee zijn leerstoel Interlinguïstiek en Esperanto. In zijn onderzoek staat behalve de taal zelf de – nog altijd zeer levendige – cultuur van de Esperantobeweging centraal.
Wel drie verschillende talen horen en zien we bij deze oratie in de Lutherse Kerk voorbij komen. Alleen maar in Esperanto spreken durfde Frederico Gobbo niet aan, zoals hij zegt “om zijn publiek niet te verliezen”. Want helaas voor bedenker Lejzer Zamenhof (1859-1917) is het nooit de wereldtaal geworden waar hij op had gehoopt.
Die rol kreeg wel het Engels, vandaar dat dit de andere taal is die Gobbo gebruikt in zijn oratie. Afgewisseld met het Nederlands: het gaat immers om een oratie aan een Nederlandse universiteit.
Polyglot
Hoewel het Esperanto nooit een wereldtaal is geworden, is het ook in 2015 een taal die nog altijd gebruikt én overgedragen wordt. Binnen een select gezelschap weliswaar, maar ze zijn er; mensen die hun kinderen in Esperanto opvoeden. Alle Esperantosprekers zijn overigens tweetalig, weet Gobbo, en een groot aantal is zelfs polyglot. Dat betekent dat ze een groot aantal talen beheersen.
Op een kaartje laat hij zien waar de grootste groepen Esperanto-aanhangers woonachtig zijn. Zij zijn vooral te vinden in Europa. In Herzberg is het Esperanto zelfs een officiële taal. In islamitische landen vind je opvallend weinig Esperantosprekers. Gobbo legt uit dat de Esperantobeweging is ontstaan in christelijke landen, ook door de joodse achtergrond van Zamenhof.
Het idee van een makkelijk te leren, internationale taal ontstond al vroeg in de zeventiende eeuw. In een brief uit 1629 geeft René Descartes zijn overpeinzingen over een taal voor internationale doeleinden. In deze brief introduceert hij het begrip interlinguïstiek: een vakgebied waarin gezocht wordt naar een perfecte interlingua oftewel internationale taal.
Deze tak van sport werd in die tijd vooral bedreven door filosofen. Zij beschouwden taal in eerste instantie als een middel om te denken. In een logisch opgebouwde taal met weinig uitzonderingen, zou je ook beter kunnen denken. Descartes zelf was overigens erg pessimistisch over de realiseerbaarheid van zo’n taal.
Dr. Esperanto
Toch werd een paar eeuwen later een taal bedacht die nauw aan zijn omschrijving voldeed. Toen publiceerde de Poolse arts Lejzer Zamenhof zijn eerste boek over een taal met een heel eenvoudige grammatica en een grote regelmatigheid. Hij publiceerde het boek onder het pseudoniem dr. Esperanto, wat in zijn zelf ontworpen taal “iemand die hoopt” betekent. Al snel werd deze taal bekend onder de naam Esperanto.
Het gebruik van dit pseudoniem was tekenend voor de idealist die Zamenhof was. Het Esperanto was voor hem de uitkomst van een lange zoektocht naar een taal die mensen moest verbroederen, zonder dat er enige vorm van nationalisme in het spel was.
Die ideologie kwam duidelijk voort uit zijn joodse achtergrond. Het volgende citaat uit een van zijn brieven is inmiddels beroemd geworden:
If I hadn’t been a Jew from the Ghetto, the idea of unifying mankind would either never have entered my head, or at least not hold me so persistently throughout my entire life (Zamenhof 1905)
Het Esperanto ontstond dan ook niet voor niets in de context van Haskala, de joodse verlichting. Zamenhof zag voor taal een belangrijke rol weggelegd als het ging om de oplossing van het joodse probleem. Lange tijd werkte hij aan een grammatica van het Jiddisch, maar de joodse gemeenschap koos uiteindelijk toch voor het Hebreeuws, dat vanaf 1881 nieuw leven ingeblazen werd door Zamenhofs tijdgenoot Eliëzer Ben-Jehoeda.
Indo-Europese talen
Zamenhof stapte vervolgens over op een wereldwijd perspectief om de mensen te verenigen. Toch hebben het Hebreeuws en het Jiddisch wel hun sporen nagelaten in het Esperanto. Maar ook andere Indo-Europese talen zijn er in terug te vinden. En dat zorgt er misschien ook voor dat deze taal al meteen bekend aanvoelt, ook voor wie er nooit eerder mee in aanraking is geweest.
De taalkundige aspecten van het Esperanto zijn overigens al door diverse taalwetenschappers onderzocht, vertelt Frederico Gobbo in zijn oratie. Zowel in het buitenland als in Nederland zelf, want voor hem werd de eerste leerstoel Esperanto aan de UvA reeds bekleed door de taalkundigen Marc van Oostendorp en Wim Jansen. Gobbo kiest in zijn eigen onderzoek voor een overwegend sociolinguïstische benadering. Dat betekent dat hij ook de sociologische kant van de Esperantobeweging nauwlettend volgt.
Omdat het Esperanto nog steeds een levendige gemeenschap van Esperantisten kent, valt daar nog veel te onderzoeken. De levendigheid van de cultuur kun je bijvoorbeeld afleiden uit het ontstaan van bepaalde rituelen.
Zo kent sinds een aantal decennia elke Esperantobijeenkomst een gufujo: een rustige plek waar jonge Esperantoleden ‘s avonds, liefst bij kaarslicht, met elkaar kunnen discussiëren onder het genot van een kopje thee. Het woord is afgeleid van het Esperantowoord gufoj dat ‘uilen’ betekent.
Kviko, Kveko en Kvako
En ook in de taal kun je verandering waarnemen. Omdat het Esperanto nog steeds door een grote groep mensen gesproken wordt – ook als moedertaal – komen er regelmatig woorden bij. Het woord gufujo is daar een voorbeeld van. Maar ook door nieuwe literaire vertalingen ontstaan nieuwe woorden, zoals het Esperantowoord voor Kuifje: Tinĉjo. Voor Kwik, Kwek en Kwak zijn nog geen vertalingen, maar Gobbo voelt wel wat voor Kviko, Kveko en Kvako. Kvaki is het Esperantowoord voor ‘kwaken’.
Al die veranderingen in taal en cultuuruitingen laten zien dat een kunsttaal als het Esperanto zich op eenzelfde manier kan gaan gedragen als een natuurlijke taal. Maar juist zijn afwijkende ontstaansgeschiedenis maakt het Esperanto interessant om te vergelijken met andere talen.
Bovendien meent Gobbo dat het Esperanto een belangrijke rol kan gaan spelen in taalonderwijs. Door met Esperanto in aanraking te komen, kunnen leerlingen op de lagere school op metaniveau leren nadenken over hoe taal in elkaar steekt. Op een Montessorischool in Milaan loopt alvast een experiment onder zijn supervisie. Er blijft dan ook nog genoeg te onderzoeken aan de taal én de cultuur van het Esperanto.