Naar de content

Eerste fijnstof-meetdag iSPEX

iSPEX

Vandaag is de eerste meetdag van het iSPEX-project, waarbij bijna 10.000 Nederlanders met hun smartphone zullen proberen een betrouwbare fijnstof-meting te doen.

8 juli 2013
Oktober 2014: Resultaat van iSPEX bekend

Fijnstof laten meten door burgers met hun iPhone, werkt uitstekend. De meetresultaten van het iSPEX-project, verzameld door duizenden burgerwetenschappers, komen goed overeen met metingen door satellieten en professionele apparatuur aan het aardoppervlak. Het laat zien dat het zinnig is de hulp van het publiek in te roepen bij dit soort onderzoek. De EU gaat een vervolg op dit citizen science project financieren.

Projectleider van iSPEX, Frans Snik, meet fijnstof met zijn iPhone

EenVandaag

Wetenschapper Frans Snik en collega’s hebben lang moeten wachten op een paar dagen met stabiel zomerweer, maar nu de weergoden halverwege juli eindelijk gunstig gezind zijn is het team van iSPEX in actie gekomen. Vandaag zijn de bijna 10.000 vrijwilligers van het project gevraagd om hun smartphone op de hemel te richten. Als het goed is kunnen zij zo met behulp van en speciaal opzetstukje een fijnstofmeting doen.

Van smartphone tot meetinstrument

iSPEX is naar eigen zeggen een van de grootste zogenoemde citizen science-projecten ter wereld, oftewel een experiment dat door burgers zelf wordt uitgevoerd. Het wordt mogelijk gemaakt door een stukje geavanceerde techniek die veel mensen gewoon in de broekzak hebben: de smartphone.

Een speciaal en relatief simpel opzetstuk, dat de afgelopen maanden onder de deelnemers is verspreid, maakt van de mobiele telefoon een wetenschappelijk instrument. Door het precies voor de camera van de telefoon te plaatsen is het mogelijk om zowel het spectrum als de polarisatie van het licht te bepalen.

Fijnstof in de atmosfeer heeft invloed op deze factoren en het meten ervan geeft weer informatie over het aanwezige fijnstof in de atmosfeer.

De techniek is relatief simpel en wordt geleend uit de sterrenkunde. Astronomen weten al lang dat je via het spectrum en de polarisatie van het licht de samenstelling van een atmosfeer kunt onderzoeken.

In de astronomie wordt dat vooral geprobeerd bij exoplaneten met bijvoorbeeld de Extremely Large Telescope die de komende jaren in Chili wordt gebouwd, maar waarom zouden we er niet onze eigen atmosfeer mee onder de loep nemen, moeten Snik en collega’s hebben gedacht.

Aanvulling op bestaande metingen

Momenteel worden er door het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) via andere methodes al metingen gedaan aan fijnstof, maar de metingen van iSPEX zouden daarop een mooie aanvullingen kunnen zijn. Alle deeltjes die kleiner zijn dan 10 micrometer worden in feite tot fijnstof gerekend.

“We willen daarom ook weten wát voor fijnstof er in de atmosfeer zit”, zegt Snik. “Zijn het bijvoorbeeld korreltjes zout die je zo weer uitzweet of hebben we te maken met roetdeeltjes uit de uitlaat van auto’s die diep in de longen kunnen doordringen en daar schade kunnen veroorzaken?”

Uiteindelijk gaat het team van Snik, samen met de partners van het KNMI, RIVM en het instituut voor ruimteonderzoek SRON, een grondige analyse doen van de resultaten die vandaag worden verzameld. En hoewel er momenteel al een kaart bestaat waarop alle metingen worden weergegeven, hoopt men het komende najaar een diepgravende analyse te hebben. Dan moet hopelijk duidelijk zijn wat de concentraties, groottes en de samenstelling van het fijnstof in Nederland zijn.

Sociaal experiment

En wat is nu de grootste uitdaging is van iSPEX? “De mensen die de metingen moeten doen”, laat het iSPEX-team weten afgelopen vrijdag tijdens de aankondiging van de eerste meetdag weten. “De vraag is bijvoorbeeld hoe gemotiveerd mensen zijn om een meting te doen. Het is dan ook afwachten hoeveel metingen we vandaag binnen zullen krijgen. iSPEX is daarom niet alleen maar wetenschap van het fijnstof maar ook een groot sociaal experiment.”

Het team van iSPEX doet alvast voor hoe je met een handvol smartphones een fijnstofmeting doet. Rechtsvoor staat Frans Snik.

Universiteit Leiden