Een levende cel werkt niet alleen door een samenspel van biochemische reacties, er komt ook mechanica bij kijken. Marileen Dogterom (TU Delft) onderzoekt hoe duw- en trekkrachten in de cel ervoor zorgen dat alles op de juiste plek terechtkomt. Dat gebruikt ze om, op termijn, een synthetische cel te laten delen.
Zonder skelet zouden wij een slappe pudding zijn. Voor onze cellen geldt eigenlijk hetzelfde. Die hebben een cytoskelet dat ervoor zorgt dat de cel z’n vorm behoudt, maar ook kan veranderen. Want een cel deelt zich regelmatig en dat vraagt een enorme krachtsinspanning en een flexibele structuur. Doordat het zichzelf doorlopend opbouwt en weer afbreekt kan het cytoskelet snel van structuur veranderen en tegelijkertijd de benodigde krachten uitoefenen om de boel uit elkaar te trekken tijdens de celdeling.
“Celdeling is een heel mechanisch proces”, zegt natuurkundige Marileen Dogterom, hoogleraar Bionanowetenschappen aan de TU Delft. Door het meten en modelleren van de krachten die het cytoskelet uitoefent, wil ze niet alleen de werking begrijpen, maar het ook kunnen nabouwen in een synthetische cel. Dogterom is de ‘trekker’ van het BaSyC consortium (Building a Synthetic Cell) en ze is nauw betrokken bij het Origins Center dat diverse fundamentele aspecten van het leven wil bestuderen. NEMO Kennislink ging langs in Delft om te horen over natuurkunde in levende cellen, de werking van het cytoskelet en waarom dat belangrijk is voor het bouwen van een synthetische cel.
Bij een levende cel denk ik aan een geconcentreerde oplossing met daarin allerlei verschillende structuren, onderdelen en vooral heel veel eiwitten. Kun je om te beginnen uitleggen hoe het cytoskelet in elkaar zit in die oplossing?
“Het begint allemaal bij het centrosoom. Dit is het onderdeel van de cel van waaruit de microtubuli alle kanten op groeien. Zij vormen het ‘skelet’ van de cel en tegelijkertijd ook het ‘wegennet’, waarlangs speciale motoreiwitten kunnen ‘lopen’ om allerlei stoffen door de cel te transporteren. De microtubuli zijn zelf-assemblerende holle buizen opgebouwd uit het eiwit tubuline. Ze vormen zichzelf doordat aan het groeiende uiteinde steeds weer nieuwe tubuline moleculen gaan plakken.”
“Het bijzondere aan de microtubuli is dat ze doorlopend bezig zijn met groeien en weer krimpen en dat die twee toestanden naast elkaar kunnen bestaan. Daarin verschillen ze van andere polymeren, waarbij alle ketens óf groeien óf uit elkaar vallen. Bij microtubuli kan het zijn dat de ene keten groeit, terwijl de keten ernaast juist krimpt. Ze vormen geen rigide structuur, maar het is een heel dynamisch systeem van continu groeiende en krimpende ketens die door hun beweging krachten uitoefenen.”
Hoe kan iets dat groeit en weer uit elkaar valt een kracht uitoefenen?
“Een groeiende microtubule oefent een duwkracht uit. Het groeien gaat net zolang door totdat ze ergens tegenaan botsen dat zich niet opzij laat duwen. Dan kunnen er twee dingen gebeuren: ze vallen uit elkaar of ze worden vastgegrepen. Bijvoorbeeld door eiwitten die zich in het celmembraan bevinden. Dan wordt de microtubule gestabiliseerd en kunnen er stoffen die via het membraan binnenkomen langs de microtubule worden vervoerd. Maar stabiliseren wil niet zeggen dat er niets meer gebeurt in de microtubule, alleen gaat het krimpen veel langzamer waardoor de microtubule een tijdje op die plek blijft. En doordat het dynamische uiteinde nu wordt vastgehouden door een eiwit, terwijl de microtubule krimpt, ontstaat er een trekkracht. Dat zien we ook tijdens de celdeling. Speciale eiwitten op de chromosomen grijpen de groeiende microtubuli die in de buurt komen en houden die vast. Doordat de microtubuli vervolgens gaan krimpen, gaan ze aan de chromosomen trekken.”
Duwen en trekken de microtubuli altijd even hard?
“De kracht hangt af van de snelheid waarmee ze groeien of krimpen en die wordt onder andere beïnvloed door de hoeveelheid tubuline die beschikbaar is. Maar in een cel varieert die concentratie echter nauwelijks. De variatie in snelheid en kracht is er wel, maar daar zorgen andere eiwitten voor. Er zijn veel verschillende eiwitten die meehelpen bij het opwekken van de krachten. Bij het krimpen zorgen speciale motoreiwitten, zoals dyneïne, ervoor dat een krimpende microtubule wordt vastgehouden. Dat lukt ze doordat ze mee kunnen ‘lopen’ over de krimpende keten, terwijl ze ondertussen iets anders vasthouden dat ze meetrekken. Een sterk gebonden eiwit dat goed kan meebewegen zorgt voor een grotere trekkracht dan een eiwit dat snel moet loslaten.”
Hoe meet je een kracht van iets in oplossing dat extreem klein is en bovendien continu van omvang verandert?
“Dat begon met het meten aan geïsoleerde microtubuli, dus buiten de cel. Dat is mij in 1997 als eerste gelukt. Dankzij de vooruitgang in moleculair-biologische technieken was het mogelijk om een microtubule te isoleren en buiten de cel te laten functioneren. Dat heb ik toen gebruikt om een enkele microtubule in een minuscuul ‘kamertje’ te laten groeien. Zodra die tegen een wand botste, trad er vervorming op doordat de keten nog even doorgroeide. Door de verbuiging van de microtubule te analyseren, kon ik afleiden hoe groot de duwkracht van de microtubule was.”
“Veel later hebben we die opzet met een kamertje gebruikt om vanuit een centrosoom meerdere microtubuli naar de wanden te laten groeien. Daarmee konden we aantonen dat het duwen en trekken van de microtubuli ervoor zorgt dat het centrosoom altijd in het midden van de ruimte terechtkomt. Net als in een cel. Het cytoskelet speelt een belangrijke rol bij de ruimtelijke indeling van een cel.”