Naar de content

Eerherstel voor de geestelijk vader van de schedelleer

Recensie De Hersenverzamelaar van Theo Mulder

Een tekening van een hoofd waarin de hersengebieden ingetekend zijn.
Een tekening van een hoofd waarin de hersengebieden ingetekend zijn.
OpenClipartVectors voor Pixabay

De bobbels en kuilen op je schedel verraden je karakter, zo stelde de Oostenrijkse arts en geleerde Franz Joseph Gall. Eind achttiende eeuw trok hij volle zalen met dit idee, maar tegenwoordig wordt hij hoogstens herinnerd als kwakzalver. Met het boek De Hersenverzamelaar geeft neuropsycholoog Theo Mulder deze vergeten geleerde zijn welverdiende plek terug in de wetenschapsgeschiedenis.

31 maart 2020

Een klasgenootje van de destijds negenjarige Franz Joseph Gall (1758-1828) had uitpuilende ogen én kon opvallend goed Bijbelteksten onthouden. Daar móést wel een oorzakelijk verband tussen bestaan, bedacht de jongen, waarmee een levenslange fascinatie voor de relatie tussen schedelvorm en persoonlijke eigenschappen was geboren. Het idee was dat elke karaktertrek en elk talent voortkomt uit de grootte van bepaalde hersendelen, die aan de buitenkant van de schedel voelbaar zijn. Hoewel deze schedelleer inmiddels allang achterhaald is, verdient Gall meer respect dan hem vandaag de dag ten deel valt, zo maakt Theo Mulder duidelijk in zijn boek De Hersenverzamelaar. De sporen van zijn gedachtegoed zijn namelijk nog altijd terug te vinden in de neurowetenschappen.

Tijdsbeeld

Tijdens de colleges van de Groningse hoogleraar Mulder komen Gall en zijn visie op het brein in de vroege negentiende eeuw regelmatig aan bod. Maar pas als een Amerikaanse collega hem hiervoor na een lezing bedankt, beseft de hoogleraar in de neuropsychologie dat de flamboyante Oostenrijkse arts en geleerde een biografie verdient. Hij gaat aan de slag en duikt de archieven in. Mulder blijkt zichzelf geen gemakkelijke taak te hebben opgelegd: ondanks zijn ijdelheid heeft Gall nauwelijks persoonlijke informatie nagelaten. De hoogleraar moet het dus doen met alles dat door anderen over de geleerde is geschreven. Desondanks resulteert dat in een prettig leesbaar boek dat niet alleen een fascinerend beeld schetst van de persoon Gall, maar ook een mooi tijdsbeeld geeft van de relatie tussen kennis en macht in het Europa van net na de Verlichting.

Tijdens deze ‘eeuw van de rede’ had de wetenschap weliswaar grote stappen gezet, maar de invloed van de kerk op de maatschappij was nog steeds groot. En die kerk was niet bepaald te spreken over de praktijken van Gall, die populaire avonden organiseerde waarbij hij aan de hand van zijn grote collectie schedels zijn theorie uit de doeken deed. Als de menselijke ziel voortkomt uit fysiologische processen in het brein, is de rol van God namelijk behoorlijk uitgespeeld, en dat kon natuurlijk niet. Het duurde dan ook niet lang voor de Oostenrijkse keizer Frans II Gall verbood zijn ideeën via lezingen en publicaties te verspreiden.

Van schedelleer naar frenologie

Mulder beschrijft hoe Gall zich door dit verbod niet uit het veld laat slaan en samen met zijn assistent Spurzheim en een koets vol schedels door Europa reist om zijn boodschap verder te verspreiden en zich ongegeneerd te laten bewonderen door zijn vele fans. Er waren wel geleerden die wezen op hiaten in Galls verhaal, maar inmiddels was deze zo vol van zichzelf dat hij het niet de moeite waard vond deze kritiek serieus van een weerwoord te voorzien.

Galls schedelleer staat aan de wieg van de frenologie, de pseudowetenschap die pas na Galls dood furore maakte. Zijn assistent Johann Spurzheim speelde hierin een dubieuze rol – waar Gall oprecht in zijn theorie geloofde, ging het Spurzheim meer om de roem en het geld dan om de wetenschap. Met name in Engeland en Amerika was frenologie big business: Laat mij uw schedel bevoelen en ik vertel u uw karakter.

Gall was een van de eersten die specifieke gedragingen, karaktertrekken en talenten probeerde te lokaliseren in de hersenen. Die zoektocht duurt nog steeds voort.

Barbara Braams

Fundament van de neurowetenschappen

Als deze theorie inmiddels achterhaald is, waarom moeten we Gall dan wel een plek geven in de wetenschapsgeschiedenis? Mulder laat zien dat Gall de eerste was die een wetenschappelijke, op observaties gebaseerde, benadering van gedrag ontwikkelde. Daarnaast was hij een belangrijk neuro-anatoom. ‘Gall heeft een hoop onzin beweerd’, schrijft Mulder, ‘maar heeft tegelijkertijd de fundamenten gelegd van wat we nu de neurowetenschappen noemen. Zijn werk is nog steeds aanwezig in alle pogingen om gedrag in specifieke delen van de hersenen te lokaliseren. Bij iedere hersenscan zit Gall op de rand van de machine en kijkt mee.’

Als we Gall vanwege zijn schedelleer en frenologie afserveren als een gekkie, zouden we dat ook moeten doen met René Descartes en Isaac Newton. Mulder schrijft: ‘Maar Descartes is niet verwaarloosd vanwege zijn onzinnige theorie over de pijnappelklier, en Newton niet terzijde geschoven vanwege zijn levenslange speuren naar een geheime code in de Bijbel en zijn interesse voor alchemie.’ Met deze biografie geeft Mulder de Oostenrijker zijn verdiende eerherstel als moedige wetenschapper, maatschappelijke bemoeial, dwarse denker, briljante anatoom en wegbereider van de fysiologische en neuropsychologie.

De Hersenverzamelaar, Theo Mulder, Uitgeverij Balans (2019)

ReactiesReageer