Halverwege de tweede etappe van de NICO-expeditie dobbert ons schip midden op de Atlantische Oceaan. De Mid-Atlantische Rug is een interessante locatie voor mariene geologen want op deze plek wordt een nieuwe oceaankorst gevormd en drijven de platen uit elkaar.
Bijzonder aan de Mid-Atlantische Rug (MAR) is dat hij hoger ligt dan de rest van de oceaanbodem. Het sediment is er rijk aan kalkdeeltjes die in diepere gebieden van de oceaan juist oplossen. De MAR is daarom uitermate geschikt om kalkskeletjes te onderzoeken. Fossielen zijn er beter bewaard gebleven en zo kunnen we onderzoeken wat de temperatuur van het oceaanwater was tijdens de laatste ijstijd. Maar om die temperatuur te bepalen, hebben we eerst een monster nodig van het sediment.
Schimmels
Voordat we een kern van de MAR kunnen nemen, is het van belang dat we een goed beeld krijgen van hoe het er op de zeebodem uitziet. Sonar is daarbij onze beste vriend. Vanaf het schip zenden we geluidsgolven uit die eenmaal beneden worden teruggekaatst en weer opgevangen en zo ontstaat er een nauwkeurig beeld van het reliëf van de oceaanbodem. De mariene geologen aan boord kiezen aan de hand van deze beelden de locatie uit waar ze graag een monster van willen hebben.
Dan sturen we de multicorer naar beneden, een apparaat dat vervolgens twaalf kleine kernen neemt van het bovenste deel van de oceaanbodem. Het apparaat neemt zowel monsters van het sediment als het bodemwater. Handig voor onderzoekster Judith van Bleijswijk, want zij doet onderzoek naar schimmels. Als laatste sturen we de pistoncore naar beneden die een langere kern neemt. Dat gaat als volgt: de pistoncore zinkt de bodem in door het gewicht dat erop zit. Er wordt verder niet meer op geduwd. Als de bemanning ziet dat de lijn slap hangt, is de pistoncore vol en halen ze hem weer naar boven. Doordat de pistoncore puur door zwaartekracht in de bodem zakt, weet je van te voren nooit hoeveel sediment er in zal zitten. Het blijft dus spannend tot op het moment dat je de inhoud verwerkt. Wij gebruiken een kunststof buis als inwendige buis, die we vervolgens in stukken van één meter snijden en in de koelcel bewaren. Zo haalden we op de eerste locatie 8.40 meter sediment naar boven.
Vulkanische verrassing
We zoeken een nieuwe geschikte locatie op nog geringere waterdiepte en nog dichter bij de MAR. We passen hier dezelfde strategie toe: we bekijken eerst een geschikte locatie, nemen dan twaalf korte kernen en vervolgens een lange pistonkern. We turen de bodem af op de sonarbeelden van de Multibeam, maar dan gebeurt er ineens iets onverwachts: we zien een ronde structuur verschijnen met een opstaande rand en een lager gelegen centrum. “Hé, een vulkaan!”, roepen de geologen enthousiast. “Zou hij het nog doen?” Onze expeditieleiders Frank Peeters (Vrije Universiteit) en Geert-Jan Brummer (NIOZ) menen dat we daar snel genoeg achter komen. Ze zijn beide geoloog en besluiten al snel om middenin de krater, die zo’n 600 meter is in diameter, een kern te nemen.
Gespannen wachten we op het resultaat. De pistoncore moet een lange reis naar beneden maken en daardoor duurt het even. Na drie uur komt hij eindelijk boven en vangen we de eerste glimp op van de oranje-bruine kalkrijke sedimenten die, zoals blijkt, prachtig bewaard zijn gebleven als gevolg van het beschermende opstaande randje van de vulkaan. Het randje heeft de sedimenten vastgehouden en beschermt tegen bijvoorbeeld de bodemwaterstroming.
Met dit resultaat kunnen we ook gelijk antwoord geven op onze eerste vraag. De vulkaan is niet meer actief; anders hadden we een lege kern gekregen of misschien wel een stuk basalt teruggevonden. Gelukkig voor de geologen en paleo-klimatologen wordt ook deze kern gebruikt voor klimaatonderzoek. Over een poosje weten we hoe warm het oceaanwater was in de laatste ijstijd of zelfs nog van daarvoor en hebben we een beeld van de veranderingen van het Saharastof in de geologische geschiedenis.