Het is de geboorteplek van de compact disc, chipmachinemaker ASML en chipfabrikant NXP. Het Natuurkundige Laboratorium, kortweg Natlab, vormt al meer dan honderd jaar de onderzoeksafdeling van Philips. In hun boek Natlab duiken Paul van Gerven en René Raaijmakers in de rijke geschiedenis van Nederlands roemruchtste lab.
Wat begon als een kleine gloeilampenfabriek in Eindhoven, groeide uit tot een elektronicafabrikant van wereldformaat. Philips heeft dat voor een groot deel te danken aan het in 1914 opgerichte Natuurkundig Laboratorium (Natlab). Hier zat lange tijd een club van ‘s lands briljantste geesten, die de ‘winkel’ van Philips jarenlang van nieuwe uitvindingen voorzag.
Medewerkers van het Natlab (zo’n 2000 in de hoogtijdagen in de jaren 70) genoten grote vrijheid. Ingenieurs konden zonder al te veel bemoeienis van de ‘commerciële bazen’ van Philips hun interesses najagen. Zeg maar het beleid van Google – waarin werknemers óók tijd krijgen om hun eigen ‘projectjes’ te ontwikkelen– maar dan tientallen jaren voordat het internet überhaupt bestond.
Het klinkt niet echt als een heel efficiënte strategie, maar het werkte. Vrije onderzoekers denken buiten de gebaande paden en komen met creatieve oplossingen. Natlab was vooral in de tweede helft van de vorige een wereldwijde grootmacht op elektronicagebied, een onderzoekswalhalla. De basis van de compact disc ligt er, maar ook van ASML en NXP, nu twee grote spelers op respectievelijk de chipmachine- en chipmarkt. Het Natlab had nauwe banden met universiteiten en hogescholen, de beste studenten móésten eigenlijk wel in Eindhoven belanden.
Uiteindelijk verdiende Philips bakken met geld aan de uitvindingen uit het Natlab. Niet alleen verdiende men aan de eigen consumentenproducten, maar ook aan patenten waarvoor andere producenten moesten betalen. Tegenwoordig leeft het Natlab voort in Philips Research, maar de hoogtijdagen lijken voorbij. Techniekjournalisten Paul van Gerven en René Raaijmakers schrijven in Natlab: Kraamkamer van ASML, NXP en de cd een uitputtende geschiedenis op van Nederlands roemruchtste laboratorium.
De compact disc
Een grote melkkoe en het succesvolste product van Philips was de cd, de compact disc, waar een behoorlijk deel van het boek over gaat. Wellicht ook het meest interessante deel van het boek. Het laat zien hoe moeilijk het eigenlijk is om zoiets als een cd-speler te maken.
Het begon al in de jaren 70 toen er werd nagedacht over een videolangspeelplaat. Ingenieurs moesten manieren vinden om informatie krasbestendig op te slaan in minuscule spoortjes, en dat daarna uitlezen zonder de spoortjes aan te raken. Daar zaten talloze uitdagingen aan: hoe die data er bijvoorbeeld uitzagen (afwisselend korte en lange kuiltjes) en welke lichtbron sterk genoeg was om dit uit te lezen (de laser). Toen er eind jaren 70 een functionerende speler was, was het vooral nog een kwestie van de wereld overtuigen dat de cd de toekomst was.
Dat het kwalitatief beste systeem niet vanzelf wint, ervoer Philips ook met het door hen ontwikkelde videobandsysteem V2000. Het werd afgetroefd door het inferieure VHS-systeem, vooral door een geoliede marketingmachine. In het geval van de compact disc ging Philips een samenwerking met Sony aan: een ‘formaatoorlog’ was zo snel beslecht.
In het slot van het cd-hoofdstuk proberen de auteurs de geschiedschrijving rondom Natlab-ingenieur Kees Immink en de cd recht te zetten. Hij oogstte veel roem voor de ontwikkeling van de cd en kreeg onder andere een Emmy Award, Faraday Medal en een Edison Medal. Het kon niet op. Volgens de auteurs zet Immink zich graag neer als de belangrijkste of zelfs dé uitvinder van de compact disc. In werkelijkheid was het een product van een jarenlang proces en een enorm team van uitvinders. Immink zou handig gebruik maken van het feit dat zijn naam op veel essentiële patenten prijkt. De rest zou vooral schaamteloze zelfpromotie zijn geweest.
Gemiste kansen
Philips’ Natlab mengde zich ook nadrukkelijk in de wereld van transistors en later de geïntegreerde chips. Dat ging steeds met wisselende successen. Verkeerde keuzes, te langzaam reageren en een zeer sterk schommelende chipmarkt, maakte dit tot een onstuimige rit. Toch zijn internationale grootmachten als chipmachinemaker ASML en chipproducent NXP uit Philips’ Natlab ontstaan. Deze geschiedenis wordt in het boek tot in detail uitgewerkt.
Het boek besluit met die andere markt waar veel mensen Philips van kennen: de beeldbuis. In beeldschermenland kende het concern hoge pieken en diepe dalen. In de jaren 50 en 60, toen steeds meer huishoudens een televisie kregen, was Philips een wereldspeler en werd er nauw samengewerkt met het Natlab. Om de ‘opstarttijd’ en het contrast van de beeldbuis te verbeteren. Maar er kwam tegenwind, door Japanse bedrijven die verrasten met innovaties als steeds plattere beeldbuizen. De ontwikkeling van lcd (nu de leidende techniek voor beeldschermen) werd door het Natlab en Philips bijna compleet gemist. Ze bleven te inzetten op andere (eigen) technologieën.
Voor de ingevoerde techniekfan
Is deze uitvoerige geschiedenis nu een mooie inleiding in het Natlab voor mensen die er maar weinig van weten? Niet echt. Het boek is aan te raden voor degene die echt het naadje van de kous wil weten. Er wordt namelijk wel heel erg diep ingegaan op details. Er komt een ongekende hoeveelheid personen voorbij in het boek (het Natlab had nogal wat werknemers). Het boek is daardoor erg lang geworden. Met de helft van het aantal pagina’s was het waarschijnlijk ook gelukt om de geschiedenis van het Natlab te schrijven, en dan zou het een stuk vlotter lezen.
Ook is het niveau redelijk hoog. Voor een ‘belezen’ geïnteresseerde is het boek wel te doen, maar een echte leek heeft waarschijnlijk moeite met de technische termen die toch niet echt goed worden uitgelegd. Van Gerven en Raaijmakers proberen een zeer nauwgezette weergave van de roerigste jaren van het Natlab te geven, en slagen daarin. Het is wat dat betreft misschien nog wel het leukst voor oud-Natlab-medewerkers, of voor de ingevoerde techniekfan.