Naar de content

Een reuzenpissebed uit de Nederlandse diepzee

Ulrike Hanz

Met hulp van videocamera’s en oude panty’s is het onderwaterleven goed in beeld te brengen. Dat blijkt tijdens etappe 5 van de NICO-expeditie, die in het teken staat van een stukje Nederlandse diepzee: de wateren rond de Sababank.

12 maart 2018

Taxonoom Marc Lavaleije kijkt naar beelden uit de diepzee

Ulrike Hanz

Buiten schijnt de zon, is het 25 graden met een lekker koel briesje en vliegen fregatvogels door de strakblauwe lucht. Naar buiten, dus? We peinzen er niet over. Met elf wetenschappers staren we liever in een bedompte kleine ruimte naar een paar beeldschermen. De ramen hebben we afgeplakt met vuilniszakken, er zijn niet genoeg stoelen dus deel ik er eentje met sponzenonderzoekster Ulrike Hanz – allebei zitten we met één bil op de zitting. Mijn linkerbeen begint te slapen. Maar het deert allemaal niet.

Wat zich op de schermen voor ons afspeelt is slow-tv op z’n best. Geen urenlange film van een knapperend haardvuur of van een trage treinrit door Noorwegen, maar een livestream vanuit de Nederlandse diepzee. Twee dagen geleden nog beklom ik op het Caribische eiland Saba de hoogste berg van Nederland (877 meter); nu naderen we met de onderwatercamera’s juist een van de laagste delen van ons land: 1.400 meter onder NAP.

Gatenkaasbodem en tulpsponzen

We bevinden ons met onderzoeksschip de Pelagia aan de zuidkant van de Sababank, een van de grootste atollen ter wereld. Een onderwaterkoraaleiland met andere woorden, van zo’n zestig bij dertig kilometer groot. De top van de Sababank ligt maar twintig meter onder het wateroppervlak, maar vooral aan de zuidkant gaat het steil naar beneden.

De oceaanbodem is hier nog grotendeels terra incognita. En dus willen NIOZ-wetenschappers Gerard Duineveld en Furu Mienis onderzoeken wat zich in die dieptes rond de Sababank afspeelt. Het videoframe dat zich nu onder onze boot bevindt, is daarbij onmisbaar: er zitten twee waterdichte HD-camera’s aan bevestigd. De ene is op de bodem gericht, de andere rechtvooruit. Daarnaast zitten er ook twee sonars aan het frame, om tijdig te kunnen detecteren of het frame nergens tegenaan botst – de diepzeebodem is lang niet overal vlak.

Om me heen houden de wetenschappers nauwgezet de camerabeelden in de gaten en noemen alles op wat ze zien. “Bekerspons. Waaierkoraal. Draadkoraal. Garnaal. Zeekomkommer. Bekerspons. Pannenkoekzee-egel. Afdruk van een zeester.” Marien bioloog Marc Lavaleije is al tientallen jaren taxonoom bij het NIOZ en noteert alle soorten die we zien nauwgezet.

Ook gaatjes in de bodem zijn interessant. Die duiden op bioturbatie, oftewel bodemactiviteit door bijvoorbeeld wormen. De camera zweeft over een stuk met veel gaatjes en een paar tulpsponzen. “Gatenkaas en tulpen: dit is duidelijk de Nederlandse diepzee”, zegt Marc.

Steile helling rechtvooruit

“Doktersvis. Koffervis. Een school snappers. Twee black jacks. Papegaaivis.” Jimmy van Rijn, vissenonderzoeker bij de Wageningen Unversiteit, heeft een determinatiegids op zijn schoot liggen, maar gebruikt ‘m nauwelijks – razendsnel weet hij de soorten te benoemen aan de hand van silhouet en grootte. Kleuren zijn alleen te herkennen van dichtbij, want hier in de diepzee dringt de zon niet door en krijgt alles een grijsblauwe gloed.

“Steile helling recht vooruit”, roept NIOZ-technicus Sander Asjes plotseling: de lijnen op de sonar geven aan dat we recht op een onderzeese rotswand afvaren.

“Onder controle”, horen we terug via de walkietalkie. Lorendz Boom, marien technicus bij het NIOZ, bestuurt vanuit een apart hokje aan dek via de zogeheten winch het videoframe. Knap precisiewerk – de grijpmachine op de kermis is er niets bij. Net op tijd gaan we weer omhoog, op een paar meter afstand van de wand. Gejuich.

Reuzenpissebed van 1.400 meter diepte, opgevist met een boomkor

Ulrike Hanz

Onderwateraliens en zesarmige zeesterren

Hoe mooi het ook is om het diepzeeleven op beelden van de onderwatercamera te zien, het is minstens zo bijzonder om die soorten daadwerkelijk vast te houden. En dus gaan we in de middag ‘boomkorren’: met een net slepen we over de bodem en vervolgens takelen we onze vangst naar het achterdek. De oogst is onvoorstelbaar: plotseling sta ik met een 20 centimeter grote reuzenpissebed uit de diepzee in mijn handen. Een verwant van de kleine grijze pissebedden die in mijn achtertuin onder de stoeptegels wonen, maar dit exemplaar ziet er heel wat indrukwekkender uit. Een bleekroze kleur, diepzwarte, hoekige ogen en een keihard pantser. Een onderwateralien.

De pissebed heeft geluk: we zetten hem weer over boord. De vissen die in het net terecht zijn gekomen, zijn minder fortuinlijk. Hun zwemblaas is door het drukverschil zodanig uitgezet dat ze het niet zullen overleven. Ze sterven voor de wetenschap. Arjen Speksnijder van Naturalis en Judith van Bleijswijk van het NIOZ nemen DNA-monsters van de soorten, voor een beter inzicht van de biodiversiteit onder water.

Ook doet Speksnijder onderzoek naar zogeheten eDNA, oftewel environmental DNA: een nieuwe methode om de aanwezigheid van soorten in het water aan te tonen aan de hand van uitwerpselen, urine en huidcellen. Op die manier kan de biodiversiteit van de oceaan in de toekomst in kaart worden gebracht zonder daar soorten voor te vangen. Maar om te weten aan welke soort het eDNA toebehoort, is het wel noodzakelijk om eerst DNA van de daadwerkelijke dieren in handen te hebben. Pech voor deze individuele vissen dus, maar goed voor de wetenschap (en voor toekomstige vissengeneraties).

Ondertussen pluizen de andere wetenschappers met groene en paarse latex handschoentjes aan de rest van de buit uit. “Kijk, een zesarmige zeester!” roept Ulrike uit. “En wat een grote hoeveelheid sponzen…” De handschoentjes zijn belangrijk vanwege de glasnaaldjes van die sponzen, legt ze uit. “Die wil je niet in je vinger krijgen.” Schelpen, koralen, zeekomkommers: alles komt in een eigen bakje terecht. Furu laat zien hoe pannenkoekzee-egels aan hun bijnaam komen: eenmaal boven water veranderen hun bolle lichaampjes in een platte pannenkoek.

Dode vis in oude panty

Nadat alles is gedocumenteerd en nadat er DNA-samples zijn genomen, gaan de bijzondere soorten de vrieskisten in het ruim in. De technici zijn op het dek inmiddels alweer bezig met een nieuwe klus: het overboord zetten van de bodemlander met aas. Gerard heeft een bevroren vis in een panty gestopt en aan het metalen frame gebonden. Aan de lander is een infraroodcamera bevestigd, zodat we later op videobeelden kunnen zien welke haaien en roofvissen er op het aas zijn afgekomen. De panty zorgt ervoor dat de dode vis niet makkelijk te verslinden is. Gerard: “Anders is je lokaas binnen een paar tellen weg en komen er helemaal geen dieren meer af op de lander.”

De oranje vlag verschijnt zodra de bodemlander een akoestisch signaal heeft doorgekregen vanaf de Pelagia

Ulrike Hanz

Jimmy: “Op eerdere camerabeelden hebben we onder andere een lantaarnhaai en een meterslange aal gezien, maar ook kleinere vissen, zoals snappers.” We zullen niet 24 uur lang op dezelfde plek blijven liggen, en dus is het noodzaak om de bodemlander morgen weer terug te vinden. Furu: “Dat gebeurt met behulp van een radiosignaal. Als we dat uitzenden vanaf het schip, komt de lander vanzelf weer omhoog, en kunnen we hem vanaf de brug herkennen aan een oranje vlaggetje. Vervolgens hijsen we hem dan weer op het schip.”

Maar voor het zover is, gaan we eerst nog een nachtje multibeamen: onder het schip hangt een systeem waarmee we met geluidsgolven de zeebodem in kaart kunnen brengen. Op die manier scannen we alvast naar interessante plekken om later met de videocamera’s uitgebreider te onderzoeken.
Voor lichte slapers is het multibeamen niet ideaal: tijdens het scannen maakt het schip scherpe haarspeldbochten, en dat is te voelen aan de flinke deining. Zelf probeer ik de slaap te vatten door in plaats van schaapjes zeekomkommers te tellen. Maar na de 986ste zeekomkommer op mijn netvlies ben ik nog steeds klaarwakker. Nooit geweten dat slow-tv zo verslavend kon zijn.

ReactiesReageer