Als een geneesmiddel in een muis werkt, hoeft dit nog niet altijd te betekenen dat dit ook voor mensen geldt. Zijn proefdierresultaten eigenlijk wel zo goed te vertalen naar mensen?
“Mijn inzicht groeide dat als we dieren gebruiken, we dat met de grootst mogelijke zorg en verantwoordelijkheid moeten doen.” Zo vat Daniela Salvatori de verandering in haar carrière samen. Liefde voor dieren zat er bij haar altijd al in. Ze studeerde in Italië af als dierenarts, promoveerde in Groot-Brittannië en werkte onder andere bij een farmaceut als dierpatholoog en later bij het proefdierlaboratorium in Leiden. Ze besloot zich steeds meer in te zetten voor het afbouwen van proefdiergebruik. Nu doet ze dat als hoogleraar vanuit Utrecht.
Salvatori verdiepte zich in digitale 3D-modellen van dieren, holografische en plastinaat-diermodellen, waarbij vocht en vetweefsel wordt vervangen door polymeren. Ze toonde ook aan dat veel academische studies nog incompleet rapporteren over hoe proefdieren exact behandeld zijn tijdens proeven. “Dat is niet transparant over dierenwelzijn, en als je het niet goed weet, kan het ook problemen geven met de vertaling van dierproeven naar toepassing in mensen.” Die vertaling van dier naar mens is een knelpunt dat ze vaker tegenkomt. “Als een resultaat in een dier anders uitpakt dan bij een mens, is dat een nodeloos verlies van dieren, tijd en geld.”
De discussie over die lastige vertaling kennen ze ook bij het NKI, het Nederlands Kanker Instituut. Daar werkt Marieke van de Ven als hoofd van de Mouse Cancer Clinic. Zij promoveerde als medisch bioloog op onderzoek naar veroudering en kanker, en bleef vervolgens in het kankeronderzoek werken. Een cijfer dat Van de Ven vaak hoort rondgaan, is dat maar liefst negentig procent van het onderzoek aan proefdieren zich niet vertaalt naar de situatie bij mensen.

Tegenwoordig zijn er ook 'kunstratten' beschikbaar om bijvoorbeeld op te oefenen tijdens dissectiepractica.
Vic science“Wat wij echter zien is dat weefsel van een muis onder de microscoop niet te onderscheiden is van een mens. Ook in de bijwerkingen zien we veel overeenkomsten.” De medicatie die patiënten krijgen bij behandeling van kanker geeft heel vaak zware bijwerkingen en daarom is het belangrijk om die mee te nemen in het onderzoek. Dat is typisch iets dat in bijvoorbeeld celmodellen of organoïden niet te testen is, hetzelfde geldt voor onderzoek naar uitzaaiingen. “En dan zien we bij de ratten en muizen die wij onderzoeken dezelfde bijwerkingen als later in patiënten, bijvoorbeeld droog mondslijmvlies, droge huid of diarree.”
Bij het NKI plozen ze de studie met de genoemde negentig procent uit, naast ook andere studies die de vertaalbaarheid betwisten. Inderdaad zagen zij ook dat negentig procent afvalt vanaf de pre-klinische fase, de proeven met mensen. Maar dat is zeker niet allemaal door die vermeende gebrekkige vertalingsslag. Vervolgonderzoek valt bijvoorbeeld ook af doordat startups failliet gaan of omdat de volgende onderzoeksfase zo duur is dat ze het geld niet bij elkaar krijgen, of doordat ze niet genoeg patiënten kunnen vinden waardoor kleine effecten niet aantoonbaar waren.
Van de Ven: “Daarnaast heb je soms ook te maken met zeldzame bijwerkingen, die toon je niet aan bij kleine aantallen proefdieren.” Een recentere meta-analyse naar de vertaalbaarheid kwam zelfs met hele andere getallen als conclusie, slechts veertien procent van de studies in diermodellen hebben problemen met een slechte vertaling van dier naar mens.
Geen diermodel
“Het is inderdaad een verhaal met vele nuances”, reageert Salvatori. “Cijfers over het vertalen van resultaten in dieren naar resultaten in mensen kunnen erg verschillen per ziekte of onderzoek. Voor een ziekte als ALS, een ernstige progressieve spierziekte, bestaat bijvoorbeeld nog geen goed proefdiermodel, ondanks veel onderzoek hiernaar. Dieren zijn echt niet altijd de juiste oplossing.”
— Daniela Salvatori
Het NKI ontkent niet dat er problemen zijn met proefdiermodellen. Een belangrijk nadeel is de kleine genetische variabiliteit onder proefdieren, zeker ten opzichte van de mens. Om herhaalbaarheid van resultaten zo groot mogelijk te maken, zijn de diermodellen immers zo ontwikkeld dat ze binnen één diermodel nauwelijks van elkaar verschillen.
Helaas is de oplossing daarvoor een uitbreiding in het aantal dieren. “We gebruiken nu vaak ten minste twee diermodellen”, erkent Van de Ven. “Maar ook steeds vaker de combinatie van diermodellen met daarin menselijke organoïden.” Salvatori: “Bij de organoïden maken onderzoekers inmiddels modellen met weefsel van de patiënt. Dat is natuurlijk de ideale genetisch situatie.”
Maatschappelijke discussie
Wat de bredere discussie over proefdieren ook lastig maakt, is dat niet elke ziekte dezelfde lading heeft. “Het is goed om kritisch te zijn op het gebruik van proefdieren, maar we moeten het ook specifiek hebben over wat we ervoor op willen geven. Dat is geen wetenschappelijke, maar een maatschappelijke discussie. En kanker ligt daarbij bijvoorbeeld heel gevoelig”, duidt Van de Ven. Ze benoemt daarbij het voorbeeld van immunotherapie. “Met deze behandeling boeken behandelaars nu veel winst in het genezen of afremmen van veel vormen van kanker. Om het gehele immuunsysteem te vangen in enkel organoïden is lastig. Die vooruitgang hebben we echt aan proefdieren te danken.”

Voorbeeld van een lab on a chip-opstelling.
Wyss Institute, Harvard University via Wikimedia Commons, CC BY 2.0Ondertussen werken beide onderzoekers aan en met alternatieven en complementaire technieken. Het gaat om nieuwe technieken zoals cancer-on-a-chip, organoïden van tumormateriaal van patiënten of zieke muizen. En voor de proefdieren zelf kun je daarbij denken aan een MRI-scanner, echo-apparaat en PET-scan, waardoor één muis een langere periode te volgen is. “Voorheen hadden we meerdere muizen nodig om de verschillende fases na de start van kankergroei in een dier te volgen.”
Wat beide onderzoekers aangeven is dat er veel informatie nodeloos verloren gaat door het niet delen van data. Salvatori verzucht: “Natuurlijk gebeurt dit bij bedrijven, zij publiceren nooit gegevens van proeven die niets opleveren. Maar ook in de academische wereld gebeurt dit nog veel te veel. Dat betekent dat andere onderzoekers dezelfde proeven herhalen, met eenzelfde teleurstellend resultaat. Open science kan nog heel veel winnen voor het broodnodige afbouwen van proefdieren.”
Nabij proefdiervrij
In 2016 sprak kabinet Rutte II de ambitie uit om Nederland in 2025 'grotendeels proefdiervrij' te maken. Dat is een stevige ambitie, aangezien er nu jaarlijks nog zo'n 400 duizend dierproeven plaatsvinden in ons land. Kan dat niet minder? En kan biotechnologie daar een rol in spelen?