Embryo-modellen ervaren geen pijn, voelen geen emoties en beseffen niet dat ze bestaan. Dus kunnen we er toch gewoon onderzoek mee doen?
Als een wetenschapper op een feestje vertelt dat zij menselijke huidcellen in haar laboratorium zo heeft aangepast dat ze zich gedragen als een embryo, dan zullen veel mensen hun wenkbrauwen fronsen. Kan dat? Mag dat zomaar?
Waarom niet, zou de wetenschapper kunnen tegenwerpen. Deze ‘embryo-modellen’ zijn immers niet veel meer dan klompjes cellen in een petrischaaltje. Ze hebben geen zenuwstelsel, geen bewustzijn en wetenschappers kunnen ze zo ontwerpen dat ze nooit tot een echt mens kunnen uitgroeien. Onderzoek met deze ‘namaakembryo’s’ kan waardevolle informatie opleveren over de vroege embryonale ontwikkeling die wetenschappers met ‘echte’ embryo’s niet kunnen verkrijgen. Dat moeten we toch zeker willen?
Pijn en lijden
Omdat embryo-modellen geen pijn kunnen ervaren, zou je inderdaad kunnen betogen dat het geen probleem is om ze te gebruiken voor onderzoeksdoeleinden. Sterker nog, onderzoek met embryo-modellen kan juist helpen om menselijk lijden in de toekomst te verminderen. Geeft dat wetenschappers niet de morele plicht om dit onderzoek te doen?
Die gedachte is niet zo vreemd; veel mensen zien pijnervaring en bewustzijn als relevante eigenschappen om te bepalen of iets of iemand beschermwaardig is. Er bestaat zelfs een ethische stroming, het utilisme, die volledig gericht is op het voorkomen van pijn en het bevorderen van genot. Het juiste handelen is volgens utilisten altijd datgene wat het grootste netto geluk (genot minus pijn) voor de meeste betrokkenen oplevert.
Peter Singer, een bekende utilist, legt bijvoorbeeld uit waarom hij abortus moreel verantwoord vindt: een zwangere vrouw kan de wens hebben om over haar eigen lichaam te beslissen, terwijl een embryo in de vroege stadia van de zwangerschap nog geen zelfbewustzijn heeft én geen pijn voelt. Daarom zou de wens van de vrouw volgens hem doorslaggevend moeten zijn.
Een van zijn inspiratiebronnen, Richard Ryder, introduceerde het concept van pijnisme (painism), een ethisch systeem waarin pijn centraal staat als de belangrijkste morele maatstaf. Elk wezen dat pijn kan voelen, verdient volgens hem bescherming. Alles wat we doen, zou volgens deze visie gericht moeten zijn op het vermijden van onnodig lijden.
Symbolische waarde
En toch, moet ‘pijn’ wel de basis van de ethiek zijn? Pijn is immers persoonlijk en wordt heel verschillend ervaren. Dat maakt het ingewikkeld om pijn als een universele norm te gebruiken. Ook het begrip ‘zelfbewustzijn’ levert problemen op. Hoe weet je immers ooit helemaal zeker dat een ander wezen geen bewustzijn heeft?
En dan is er nog een ander probleem: ‘echte’ embryo’s – die ontstaan uit een eicel en zaadcel – kunnen ook geen pijn voelen en hebben geen bewustzijn, maar worden in veel landen toch beschermd door de wet. Waarom? Misschien omdat ze symbool staan voor het begin van menselijk leven.
Maar als dat zo is, geldt dat dan ook niet voor embryo-modellen? Lees meer over de symbolische waarde van embryo-modellen in de volgende aflevering. Welke argumenten vind jij belangrijk om regels en wetten te bepalen? Zet ze in volgorde in de peiling hieronder door te slepen met de muis.