Wetenschappers hopen ivf-behandelingen te verbeteren met embryo-modellen. Goed nieuws voor wensouders met vruchtbaarheidsproblemen, maar: hoe ver reikt de vrijheid om zelf te beslissen over het krijgen van kinderen?
In 1978 werd Louise Brown geboren, het eerste kind dat via in-vitrofertilisatie (ivf) ter wereld kwam. Voor stellen met vruchtbaarheidsproblemen bood dit een ongekende mogelijkheid: de kans op een biologisch eigen kind. Bij ivf wordt een eicel buiten het lichaam bevrucht en in de baarmoeder geplaatst, in de hoop dat deze zich innestelt en dat dit tot een zwangerschap leidt.
Inmiddels zijn er miljoenen baby’s via ivf geboren. Ieder jaar komen er een paar duizend bij. Toch gaat het niet altijd goed. Slechts 27,6 procent van de ivf-behandelingen leidt tot een zwangerschap. En zelfs als dat lukt, eindigt bijna een derde van die zwangerschappen in een miskraam (bron: NVOG). Dat maakt ivf tot een emotioneel zwaar proces voor wensouders. Bovendien is ieder traject fysiek zeer belastend voor de vrouw. Wetenschappers werken daarom voortdurend aan manieren om ivf te verbeteren.
Een veelbelovende innovatie is het gebruik van embryo-modellen. Deze structuren, gemaakt van stamcellen, bootsen de vroege fasen van een embryo na. Ze bieden onderzoekers waardevolle informatie over waarom een zwangerschap soms niet slaagt of vroegtijdig eindigt. Met deze kennis hopen wetenschappers ivf-behandelingen effectiever te maken, en minder belastend.
Levensdoel
Dat dit onderzoek waardevol is, staat voor veel mensen buiten kijf. Het krijgen van een kind is voor velen een diepgeworteld levensdoel. Als onderzoek met embryo-modellen kan bijdragen aan betere ivf-behandelingen, wordt dat als een grote vooruitgang gezien.
Vanuit een ethisch perspectief sluit dit aan bij het principe van reproductieve autonomie: het recht om zelf te bepalen of, wanneer en met wie je kinderen wilt. In een samenleving met diverse ideeën over wat een goed leven is, is deze vrijheid cruciaal. Het geeft mensen de ruimte om keuzes te maken die passen bij hun identiteit en waarden.
Reproductieve autonomie beschermt mensen tegen ongewenste inmenging, zoals dwang tot abortus, en biedt ruimte om eigen doelen na te streven. Hierbij gaat het ook over toegang tot technologie. Vruchtbaarheidsbehandelingen zoals ivf en embryoselectie maken keuzes mogelijk die anders onbereikbaar zouden zijn, en vergroten zo de vrijheid van individuen.
Recht op een kind
Toch roept reproductieve autonomie vragen op: betekent dit principe dat iedereen recht heeft op medische hulp bij voortplanting, zoals ivf? Of zelfs op een biologisch eigen kind? Dat is maar de vraag. Niet elke wens hoeft vervuld te worden. Moeten we goed ouderschap niet loskoppelen van genetisch verwantschap? Bij voortplantingstechnologieën draait het bovendien niet alleen om de wensouders, maar ook om het welzijn van het toekomstig kind. Dit vraagt om een zorgvuldige afweging van belangen.
De ontwikkeling van embryo-modellen voegt een nieuwe dimensie toe aan deze discussie. Blastoïden, de embryo-modellen die worden ontwikkeld om vruchtbaarheidsproblemen beter te begrijpen, worden steeds geavanceerder en lijken steeds meer op echte embryo’s. Verdienen ze daardoor dezelfde ethische bescherming als menselijke embryo’s? Lees meer hierover in onze volgende blog.
Welke argumenten vind jij belangrijk om regels en wetten te bepalen? Zet ze in volgorde in de peiling hieronder door te slepen met je muis.