Met een miljoen zou ik een interdisciplinair sociaalwetenschappelijk team aanstellen dat zich gezamenlijk en gericht buigt over urgente onderzoeksproblemen.
Waar in veel wetenschapsgebieden het grootste gedeelte van onderzoeksfinanciering gaat zitten in de aanschaf van peperdure materialen zoals meetapparatuur, telescopen of experimentele ruimtes, spenderen sociale wetenschappers hun onderzoeksgeld hoofdzakelijk aan de onderzoekers zelf. Dit betekent dat je binnen de sociologie heel erg veel kunt doen met een miljoen, bijvoorbeeld een team onderzoekers voor langere tijd op één plek samenbrengen. Dat is dan ook exact wat ik zou doen met een miljoen.
Teams versus solisten
Sociologen werken soms in kleine teams, maar meestal individueel. Werp bijvoorbeeld eens een blik op sociologische publicaties en vergelijk het met-ik noem maar iets – microbiologie. Valt het je op dat sociologische artikelen slechts een of enkele auteurs hebben terwijl artikelen over microbiologie vaak geproduceerd worden door grote teams? Dat heeft alles te maken met de verschillende vormen van wetenschapsbeoefening.
Waar microbiologen gezamenlijk een laboratorium bevolken en daar collectief experimenten uitvoeren (waarover zij vervolgens gezamenlijk publiceren), werken sociologen meer als solisten. Ze lezen, verzamelen data in het ‘veld’ (bijvoorbeeld door middel van surveys, interviews of etnografieën) en verwerken deze vervolgens in een wetenschappelijk artikel. Soms gebeurt dit in duo’s of trio’s, bijvoorbeeld wanneer data gezamenlijk zijn verzameld of de taken werden verdeeld.
Dit wil niet zeggen dat sociologen niet met andere sociologen praten; verre van zelfs! Op menig sociaalwetenschappelijke faculteit vinden er wekelijkse bijeenkomsten plaats. Van formele lezingen tot informele ready-for-submission seminars waar artikelen die nog in de spreekwoordelijke steigers staan onderworpen worden aan kritisch commentaar van collega’s. Maar formele, duurzame samenwerkingen ontstaan hierdoor desondanks zelden.
Gedeeld onderzoeksprobleem
‘Mijn’ miljoen zou ik dus investeren in het opzetten van een dergelijk team. Een team dat niet op basis van toevallige nabijheid samenwerkt, maar vanwege een gedeelde onderzoeksagenda. In een ideaal scenario zou dat een niet-hiërarchisch team zijn – iedereen heeft dezelfde status zonder dat daar een professor boven staat – dat bestaat uit onderzoekers van diverse sociaalwetenschappelijke disciplines: bijvoorbeeld sociologie, cultuurwetenschappen, media studies of geschiedenis, maar ook daarbuiten.
De gedeelde noemer (en dus ook het selectiecriterium) is het onderzoeksprobleem. Een urgent probleem zoals wantrouwen in (klimaat)wetenschap, de samenhang tussen sociale ongelijkheid en gezondheid (bijvoorbeeld obesitas), of toenemend cultureel onbehagen in Westerse maatschappijen, kan je systematisch en interdisciplinair onderzoeken zonder afhankelijk te zijn van (individuele) onderzoekssubsidies.
Hierdoor ontstaat niet alleen razend innovatief onderzoek, maar wordt het ook nog eens degelijk en snel uitgevoerd door een gebrek aan druk om continu onderzoeksgeld aan te vragen, interne competitie en stress over het combineren van onderwijs en onderzoek. In deze ‘hub’ denken een aantal onderzoekers een paar jaar lang ongestoord na. Ze doen onderzoek, publiceren en de resultaten maken ze zichtbaar aan een breed publiek; de essentie van wetenschappelijk werk. En komt er later nog een miljoen? Dan kan er weer een nieuw team aan de slag!