We hebben helaas geen geluidsopnames van de oude Romeinen. Maar dankzij taaldetectives weten we toch vrij goed hoe het Latijn moet hebben geklonken.
Krijg je ook de kriebels als mensen woorden op een rare manier uitspreken? Bijvoorbeeld ‘zeuven’ of ‘medalje’? Vijfhonderd jaar geleden voelde renaissancegeleerde Desiderius Erasmus zich waarschijnlijk zo als hij anderen Latijnse teksten hoorde voordragen. Het Romeinse Rijk was duizend jaar eerder gevallen en niemand wist volgens hem meer hoe je die taal fatsoenlijk uitsprak. Hij deed daarom in 1528 een dappere poging om de correcte uitspraak van het klassiek Latijn vast te leggen in zijn werk ‘De recta Latini Graecique sermonis pronuntiatione’.
Maar hoe wist hij dat dan? We hebben nu eenmaal geen geluidsopnames van de oude Romeinen. Wel hebben we een heleboel Latijnse teksten. Maar aan de spelling van een woord kun je niet altijd zien hoe het werd uitgesproken. Neem ons woord tablet: dat kun je op twee manieren uitspreken, afhankelijk van of je het ding bedoelt waar de Romeinen op schreven, of datgene waar wij nu op schrijven.
Toch hebben we inmiddels een aardig beeld van hoe het Latijn in de oudheid heeft geklonken. Dat danken we aan taalkundigen, die als ware detectives met allerlei soorten bewijsmateriaal deze cold case hebben opgelost.
Taalpuristen
Voordat we in dat bewijsmateriaal duiken: bestaat er eigenlijk wel zoiets als dé uitspraak van het Latijn? Als je met de auto door Nederland rijdt, heb je immers ook ‘een ander dialect elke tien minuutjes’, zoals Lange Frans ooit rapte. En is het nou auwtoo of ootoo? “Ook van het klassiek Latijn waren er heel veel dialecten en varianten”, vertelt Lidewij van Gils, latinist aan de Universiteit van Amsterdam. “Dat had te maken met je geboortestreek, je opvoeding, maar ook met de situatie waarin je verkeerde. Je taal is anders wanneer je gewoon praat dan wanneer je een redevoering houdt.”
Maar dat maakt de vraag hoe het Latijn werd uitgesproken gelukkig niet onbeantwoordbaar. Want net als het huidige Standaardnederlands had je ook van het Latijn een soort geschoolde variant, die tot standaard werd verheven. Dankzij boeken, brieven en gedichten weten we dat hoogopgeleide Romeinen elkaar op de vingers tikten als ze woorden ‘verkeerd’ uitspraken. Dit soort opmerkingen zeggen zowel iets over de ‘correcte’ als over de alledaagse uitspraak.
Zo had het Latijn oorspronkelijk een lange ‘a’ en een korte ‘a’. Enkele eeuwen na Christus was het verschil hiertussen al lang vervaagd, maar sommige taalpuristen hielden er krampachtig aan vast. De geleerde Augustinus, afkomstig uit Noord-Afrika, klaagt bijvoorbeeld rond 400 in zijn boek De musica dat zijn taalmeester hem steeds terugfluit wanneer hij de ‘a’ in het woord canere (‘zingen’) te lang aanhoudt. ‘Die bewaker van de geschiedenis’, noemt Augustinus hem geïrriteerd.
Ook waren er Romeinen die zich elitair wilden voordoen en daarom wat al te ijverig probeerden volgens het boekje te praten. Zo werd de ‘h’ doorgaans niet uitgesproken. Het was een teken van goede scholing als je dat wel deed. Tenminste, als er ook daadwerkelijk een ‘h’ in het woord stond. Van Gils: “Sommige mensen wisten dat je af en toe iets met die ‘h’ moest doen, maar niet precies wanneer. Dan krijg je hypercorrectie. Zo neemt de dichter Catullus ene Arrius in de maling omdat die te pas en te onpas h’s gebruikt. Hij heeft het dan bijvoorbeeld over de ‘Hionische zee’.”
Spelfouten
Naast zulke corrigerende opmerkingen geven ook Latijnse teksten een inkijkje in de vroegere uitspraak. Niet de bekende meesterwerken als de Aeneis van Vergilius of de redevoeringen van Cicero, maar juist het gekrabbel van lager opgeleiden – bijvoorbeeld inscripties op grafzerken, of graffiti die onder de as van Pompeï bewaard is gebleven. Want die teksten bevatten nog weleens een spelfoutje. En net zoals onze d/t-fouten verraden dat de ‘d’ aan het eind van een Nederlands woord klinkt als een ‘t’, onthult een Romeinse spelfout iets over de uitspraak van het Latijn. “De schrijvers van literatuur wisten gewoon heel goed hoe het hoorde. Alledaagse inscripties met fouten geven ons veel meer inzicht in de gesproken taal dan de teksten van die bobo's”, zegt Aron Groot, student van Van Gils en gespecialiseerd in historische taalkunde.
In Latijnse inscripties ontbreekt bijvoorbeeld vaak de ‘m’ aan het eind van een woord. Dat geeft aan dat die ‘m’ – net als de ‘h’ – in het dagelijks leven niet werd uitgesproken. Ook werd de naam Caesar in de eerste eeuw na Christus soms geschreven als ‘Caisar’, wat laat zien dat ‘ae’ toen als ‘ai’ werd uitgesproken. Later veranderde die uitspraak in ‘ee’, en dus zie je in latere inscripties af en toe juist ‘Cesar’.
Een vergelijkbare vorm van bewijs zijn woorden of namen die in talen met een ander schrift werden overgenomen. Zo weten we dat de ‘v’ als een ‘w’ werd uitgesproken, omdat de naam Valerius in het Grieks werd geschreven als Οὐαλέριος (‘Oualerios’). Ook werden de namen Caesar en Cicero in het Grieks geschreven met de letter kappa. De Romeinen zeiden dus ‘Kaisar’ en ‘Kikero’. Al mogen we van Van Gils best ‘Sesar’ en ‘Sisero’ blijven zeggen. “Dat zijn nu eenmaal de Nederlandse varianten. Als ik Latijn voorlees op een wetenschappelijke conferentie zeg ik ‘Kikero’, maar anders zeg ik ook ‘Sisero’.”
Woordgrapjes
Verder kan poëzie het een en ander prijsgeven. Latijnse gedichten volgden vaak een strak metrum, waaraan je kunt zien of een bepaalde lettergreep lang of kort moet worden uitgesproken. Daarnaast plaatsten dichters regelmatig expres meermaals dezelfde medeklinkers of klinkers achter elkaar. Van Gils citeert uit een gedicht van Ennius. “‘Cava caerula candent.’ Dat is zo’n duidelijke opeenvolging van klanken dat je mag aannemen dat die ‘ae’ hier nog niet als ‘ee’ werd uitgesproken.”
Ook waren de Romeinen dol op woordspelingen en het nabootsen van klanken uit de natuur. Groot haalt een stuk aan van komediedichter Plautus. “Daarin zegt iemand op een gegeven moment twee keer ‘jij’ achter elkaar: ‘tu, tu’. Dan biedt het andere personage aan om hem een uil te bezorgen, zodat die voor hem kan praten. Dat laat zien dat de ‘u’ als ‘oe’ werd uitgesproken – tenzij uilen destijds anders klonken dan nu.”
Dochtertalen
Naast tekstfragmenten uit de oudheid beschikken taalkundigen ook over moderne informatiebronnen. Want het Latijn mag dan dood zijn, het heeft wel springlevende nakomelingen. Zo zijn het Italiaans, Spaans en Frans uit het Latijn ontstaan, waardoor ze DNA van hun moedertaal met zich meedragen.
Door de uitspraak van bepaalde woorden in die talen te vergelijken, kun je de oorspronkelijke Latijnse uitspraak achterhalen. “Neem bijvoorbeeld het woord voor vader. In het Frans is dat ‘père’, in het Italiaans en Spaans ‘padre’. Dan zal die eerste klank in het Latijnse ‘pater’ ook wel als onze ‘p’ worden uitgesproken”, zegt Groot.
— Lidewij van GilsOp internet heb je steeds meer filmpjes van mensen die hele Latijnse redevoeringen inspreken
Dit bewijs kan echter verraderlijk zijn. Dat zie je aan het woord voor honderd. “In het Frans is dat ‘cent’, in het Italiaans ‘cento’ en in het Spaans ‘ciento’”, zegt Groot. “Die c’s spreek je telkens uit als een ‘s’ of een ‘tj’. Toch denken we dat de Latijnse ‘c’ in ‘centum’ als een ‘k’ werd uitgesproken, net als de ‘C’ van Caesar.”
Soms moet je daarom in wat obscuurdere dochtertalen speuren om de puzzel op te lossen. In dit geval het Sardijns, een taal die alleen op Sardinië wordt gesproken. Op eilanden veranderen talen over het algemeen minder snel dan op het vasteland, zodat deze taal meer lijkt op het Latijn dan bijvoorbeeld het Frans. Groot: “Hun woord voor honderd, ‘chentu’, wordt wel met een k-klank uitgesproken. We weten dat een ‘k’ in de loop der tijd makkelijk in een ‘s’ of ‘tj’ kan veranderen, maar een ‘s’ of ‘tj’ verandert niet zo makkelijk in een ‘k’. Daarom moet het in het Latijn toch wel een ‘k’ zijn geweest.”
Katholieke uitspraak
Dankzij al die stukjes bewijs hebben taaldetectives inmiddels een behoorlijk sterke zaak over hoe het Latijn vroeger werd uitgesproken. Al blijven er altijd details waarover gediscussieerd kan worden. Zo zijn er volgens Groot aanwijzingen dat het woord ‘ignis’, dat ‘vuur’ betekent, niet werd uitgesproken als ‘iknis’, zoals de meeste classici doen, maar als ‘ingis’.
Bovendien komt er bij het uitspreken van Latijnse teksten meer kijken dan de klank van elke letter. “Hoe snel of langzaam werd er gesproken? Waren er veel pauzes? Hoe was de intonatie precies? Dat zijn heel belangrijke elementen, waarover we niet zo veel weten”, zegt Van Gils.
Rest nog de vraag: waarom willen we eigenlijk weten hoe het Latijn werd uitgesproken? “Klassieke teksten zijn geschreven om voorgedragen te worden. En ook als je een tekst leest, hoor je hem in je hoofd. De uitspraak is dus hoe dan ook een belangrijk aspect bij het leren van de taal”, zegt Van Gils.
Volgens Van Gils was er ondanks het werk van Erasmus eeuwenlang weinig aandacht voor de klassieke uitspraak van het Latijn. “In de middeleeuwen ontstond de zogenoemde katholieke uitspraak, die lijkt op het Italiaans. Die uitspraak werd tot zo’n vijftig jaar geleden ook in het Nederlandse onderwijs veel gehanteerd. Mensen zeiden bijvoorbeeld ‘Tsitsero’.”
Inmiddels is de katholieke uitspraak echter verdrongen door de ‘Erasmiaanse’ uitspraak, die gebaseerd is op het klassieke Latijn. En dus zijn classici net als Erasmus nu ook weer wat meer bezig met hoe de taal in de oudheid klonk. Tot genoegen van Van Gils: “Je hebt nu een aantal docenten in Nederland die scholieren een beetje Latijn leren spreken. Ook heb je op internet steeds meer filmpjes van mensen die bijvoorbeeld hele Latijnse redevoeringen inspreken. Dat is allemaal onderdeel van een trend om het Latijn weer wat meer tot leven te wekken.”