Na het artikel op NEMO Kennislink, in november 2017, over de zwakheden in het onderzoek naar het insectenarmageddon, kreeg criticus Kees Booij van collega’s een karrenvracht kritiek over zich heen. Zelden werd daarbij in de Nederlandse wetenschap zo op de man gespeeld. Over drie maanden gaat hij met pensioen. Maar de insecten blijven hem bezighouden.
In oktober 2017 claimden ecologen van de Nijmeegse Radboud Universiteit in het vakblad PLOS-One dat de ‘vliegende biomassa’ in Duitse natuurgebieden tussen 1989 en 2016 met ruim driekwart is afgenomen. In de media werd al snel beweerd dat driekwart van de insecten in Duitsland en Nederland verdwenen was. Kees Booij had zware kritiek op het Duits-Nederlandse onderzoek dat de hele wereld over ging.
Booij: “De conclusies zijn door de media opgeblazen, maar dat die hype ontstond, ligt ook aan de extreme stellingname van de Nijmeegse ecologen. Eén alarmerend bericht, en iedereen komt in een bubble terecht waar het idee heerst: het gaat héél slecht. Iedereen bevestigt elkaar in die mening, en het versterkt elkaar. Maar over wat er goed gaat, met insecteneters als de vleermuizen, met de libellen, met de zwartkop – een vogel die vertienvoudigd is de afgelopen decennia – daarover hoor je nooit iemand in de media.”
Onder Nederlandse ecologen, of in ieder geval een deel van hen, is entomoloog Kees Booij inmiddels een lastige dissident, maar hij lijkt er niet onder gebukt te gaan. Ook als het tijdens dit interview gaat over de verwijten en verdachtmakingen die hij van collega’s naar zijn hoofd kreeg, blijft hij een laconieke gemoedsrust uitstralen.
Booij uitte zijn bezwaren eerst publiekelijk op de Facebookpagina van het Kenniscentrum Insecten. Volgens Booij zijn de door Krefeldse vrijwilligers verzamelde data te onvolledig, en te slecht van kwaliteit, om zo’n alarmerende uitspraak te mogen doen. Toen het NERN (Netherlands Ecological Research Network) besloot de Krefeldse studie als trigger te gebruiken voor spoedoverleg met landbouw en natuurorganisaties, mailde hij zijn kritiek op de studie naar het NERN bestuur. Booij: “Zij vonden die kritiek maar niks. Zij waren al een overleg aan het voorbereiden met landbouworganisaties en het ministerie over extra maatregelen om de biodiversiteit te beschermen.”
Binnenskamers
Er waren meer ecologen die vonden dat inhoudelijke twijfels over het onderzoek binnenskamers dienden te blijven. Naar de buitenwereld moest men eensgezind uitdragen dat het insectenarmageddon in volle gang was. Dat Booij, gesteund door een aantal collega’s, zijn kritiek desondanks ook uiteenzette in het artikel op Kennislink, landde bij sommige collega’s heel slecht.
Han Olf, hoogleraar ecologie aan de Rijksuniversteit Groningen, ging daarin het verst. Resource, een online platform van de Universiteit Wageningen, wijdde op 17 november een bericht aan het Kennislink-artikel, waaronder een gepassioneerd debat ontstond. Maar Olf reageerde op het volgens hem ‘flinterdunne, populistische, alternative-facts-achtige verhaaltje op Kennislink’ met de beschuldiging dat Booij alleen maar uit was op persoonlijke roem: ‘Ik hoop dat hij zijn one minute of fame nu gehad heeft, en ervan genoten heeft. Ik niet.’
Actievoerder
Booij haalt er z’n schouders over op: “Op zich vind ik het niet erg, dat een hoogleraar ook actievoerder is. Maar dit ging over een grens heen. Als hoogleraar zou je je moeten informeren, in plaats van ongenuanceerde diskwalificaties rond te strooien.”
Het idee, dat je als ecoloog ook actievoerder moet zijn, desnoods ten koste van wetenschappelijke zorgvuldigheid, werd op Resource verwoord door Jeff Harvey, hoogleraar ecologie aan het NIOO-KNAW: “Het frustrerende voor mij als ecoloog is dat mensen zoals Booij gretig twijfel zaaien aan studies over de negatieve effecten van de mens op de biodiversiteit, in plaats van te doen wat ze nu moeten doen, namelijk de noodklok luiden.”
Volgens Booij denkt Harvey genuanceerder dan uit bovenstaand citaat blijkt: “Een paar weken later had ik een gesprek met Harvey, en toen zei hij dat hij toch wel begrip had voor m’n kritiek op de studie. Ook hij had met vergelijkbare dilemma’s te maken gehad.”
Heksenjacht
Ook Hans de Kroon, eerste auteur van het artikel over het ‘armageddon-onderzoek’, was verbolgen over Booij’s kritiek, en noemde dit ‘een heksenjacht’. Maar sindsdien zijn hij en mede-onderzoeker Caspar Hallmann wel meerdere keren in gesprek gegaan met Kees Booij en mede-criticus Theodoor Heijerman. Zo was er twee weken geleden, in januari, nog een overleg op de Environmental Sciences Group in Wageningen waar ze alle vier aanwezig waren. Booij: “In het begin was hij heel afhoudend, maar later hebben we wel een goed gesprek gehad.”
Wat niet betekent dat beide heren nader tot elkaar gekomen zijn; De Kroon blijft erbij dat de Krefeldse data volledig en robuust genoeg zijn om een harde ‘-75%’-conclusie te trekken. Booij stelde in een discussiestuk voor die bijeenkomst: “De ‘leegheid’ in de Krefelder dataset vinden wij dramatisch.” (zie voor dit aspect van de kritiek het eerste Kennislink-artikel en dit vervolgartikel )
Stuifmeel
Voor Booij komt het uiteindelijk neer op de vraag: “Hoe ver mag je gaan met het analyseren en interpreteren van de data als de kwaliteit ervan slecht is?” Booij en Heijerman betwijfelen ten zeerste, of de hoeveelheid insecten die in de gebruikte Malaisevallen terechtkwam, een goede afspiegeling geeft van hoeveel insecten er in een natuurgebied zijn. Booij: “Het is net zoiets als stuifmeel in de lucht meten, en dat gebruiken als een maat voor hoeveel bomen ergens staan.”
Een Malaiseval is een tentje van gaas, waar insecten per ongeluk in vliegen of waaien. Onder entomologen is dit een methode om te inventariseren welke soorten er in een terrein rondvliegen. Het geeft volgens Booij echter maar een beperkt en selectief beeld: “De vliegactiviteit van insecten hangt heel erg af van het weer, en dat varieert enorm van dag tot dag en van jaar tot jaar. Er is geen goed model voor het verband tussen weersomstandigheden en de vliegactiviteit. Zo kan je geen biomassa schatten.
Negentig procent van de biomassa zit trouwens in de larven van insecten. Vaak leven die langer dan het volwassen, vliegende insect, en de aantallen zijn veel groter. Er gaan er enorm veel dood door parasieten, of omdat ze worden opgegeten door vogels. Dat moet natuurlijk ook, want een insect legt doorgaans een stuk of honderd eieren.”
Graadmeter
Dieren die vliegende insecten als voornaamste voedsel hebben, vormen een goede graadmeter voor vliegende biomassa. En met vleermuizen, zangvogels in bossen en andere insecteneters gaat het prima in Nederland (zie ook de grafieken bij dit artikel). Hoe kan dat, als die afname van insecten met ruim driekwart, en zelfs 80 procent in de zomer, reëel is? Booij: “Dat is een goede vraag. Mensen die ergens in geloven zullen niet gauw overtuigd worden en naar andere verklaringen zoeken waarom het met sommige insectenetende groepen goed gaat. Iedereen lijkt zijn eigen verhaal te creëren rond de vermeende insectenafname. Maar als er inderdaad een afname van 80 procent is, zouden de effecten véél meer zichtbaar moeten zijn, en dat is niet zo.”
Ecologen die de noodklok luiden, lijken te suggereren dat een afname van driekwart nog net geen drastische effecten heeft op het ecosysteem van natuurgebieden. Booij: “En die roepen dan dat ‘de politiek’ nu wat moet doen voordat er ‘echte drama’s‘gebeuren. Uit voorzorg, zeg maar. Daar zit wat in, maar als we weinig begrijpen van of en wat er echt aan de hand is, is het uitzetten van een effectief beleid toch wel lastig.”
Ook het feit dat de moderne landbouw vrijwel automatisch de zwarte piet krijgt toegeschoven, ergert Booij: “Elke week lees ik weer een stuk waarin staat dat het komt door bestrijdingsmiddelen in de landbouw. Ook de Nijmeegse studie legt een link tussen hun geclaimde afname van de biomassa in natuurgebieden en insecticiden. Dat is pure speculatie. De bestrijdingsmiddelendruk is de laatste vijfentwintig jaar juist afgenomen, en er zijn veel andere factoren die een rol spelen bij de insectenarmoede en de achteruitgang van sommige vogels in de landbouw.”
Een ander verschijnsel dat vaak automatisch de schuld krijgt, klimaatverandering, sluiten de Nijmeegse ecologen daarentegen uit. Opwarming zou de vliegende biomassa juist vergroten. Booij: “Dat is echt een nonsensverhaal. Het idee daarachter is, dat insecten sneller groeien als het warmer is. Ja, maar hun predatoren (de dieren die hen opeten, red.) groeien ook sneller. Het zou zo maar kunnen, dat insecten daardoor in een warmer klimaat juist in aantal afnemen. Veranderende weerspatronen hebben best effect op de insectenfauna. Maar die relatie is te complex om in een simpel trendmodel voor biomassa te stoppen.”
Trigger
Komt uit al deze commotie misschien toch nog iets goeds voort? Booij: “Het triggert wel veel entomologen om bij zichzelf te rade te gaan: ‘Als we dit echt willen weten, moeten we eerst nadenken over hoe we biomassa van insecten goed kunnen meten en of biomassa überhaupt een zinnige maat is voor insectenbiodiversiteit of de kwaliteit van natuurgebieden’. Die vraag was nog nooit gesteld.”
Voelt hij zich een dissident, of klokkenluider? “In zekere zin wel, ja. Ik voelde heel sterk dat ik hier iets aan moest doen. Collega’s zeiden ook dat ik voor mijn doen ongekend fel was.” Misschien voelde hij zich ook vrijer dan veel collega’s van de groepsdruk onder ecologen om telkens de noodklok te luiden, want over drie maanden gaat hij met pensioen.
Uiteraard – zo zijn de meeste wetenschappers – stopt hij niet met werken. Booij overweegt om een boek te schrijven over de meerjarige dynamiek van insectenaantallen, op basis van al het eerder gedane onderzoek. “In tegenstelling tot biomassa is daar wel goed onderzoek naar gedaan. Maar of we daar echt veel van kunnen begrijpen blijft voor mij een vraag. De natuur is te complex voor simpele conclusies. Ik erken tenminste dat ik veel dingen nog niet weet.”