Naar de content

Een aap in de hoofdrol

Waarom dieren het zo goed doen op het witte doek (en soms niet)

Paramount Pictures

Deze maand draaien er twee films in de bioscoop, met dieren in de hoofdrol: de biopic ‘Better Man’ en de live-actionverfilming van ‘Mufasa’. We kijken graag naar films waarin dieren zich volstrekt onrealistisch menselijk lijken te gedragen, maar waarom eigenlijk?

3 januari 2025

Zijn heftige drank- en drugsverslaving, slaande ruzies met Take That, en een gigantisch minderwaardigheidscomplex, niets blijft onbesproken in de recent verschenen ‘biopic’ over Robbie Williams. Tot zover is ‘Better Man’ een zoveelste film in het steeds populair wordende genre waarin de - vaak door verslaving en drama getekende - levens van sterren centraal staan.

Een ding is wel anders in deze film dan in al zijn voorgangers. Het hoofdpersonage is geen op Williams lijkende acteur, maar een met CGI gemaakte aap. En dat is meer dan alleen een gimmick. In de openingsmonoloog zegt Williams “Let me show you how I see myself”. Als een aap dus, omdat Williams zich op het podium soms een soort circusaapje voelt, vertelt hij hierover in diverse interviews. Een even treurig als begrijpelijk zelfbeeld, blijkt uit de film.

De officiële trailer van ‘Better Man’.

De eerste reacties op ‘Better Man’ zijn positief. Uit recensies blijkt dat mensen echt meeleven met de chimpanseeversie van de wereldster. Volgens diezelfde recensies is dat vooral omdat de aap niet afleidt. Wanneer een biopic een steracteur cast, gaat de discussie toch vaak over hoe goed die lijkt. Nu kan je dat helemaal loslaten, want die aap gaat nooit op die manier op Robbie Williams lijken. Maar dat betekent niet dat elk dier even goed gewerkt had.

Aaibaarheidsfactor

Volgens onderzoeker en universitair docent Maarten Reesink, spelen niet alleen culturele factoren - zoals de aap als aandachtstrekker of circusdier - mee wanneer we een band met dieren opbouwen. Als expert op het gebied van mens-dierrelaties onderzoekt Reesink hoe mensen zich verbinden met dieren. Daarbij maakt het niet zoveel uit of het nu gaat om dieren in de natuur of dieren op het witte doek.

Of we wel of geen band voelen met een dier wordt voor een groot deel bepaald door de zogenoemde ‘aaibaarheidsfactor’, want “hoe schattiger het dier, hoe leuker we het vinden”, legt Reesink uit. Dat is geen kwestie van smaak. Schattigheid is grotendeels biologisch bepaald. “Het gaat bij de aaibaarheidsfactor om ronde vormen. Specifieker: twee ronde vormen waarvan er eentje groter is dan de ander en worstachtige ledemaatjes. Oftewel, het gaat om dieren die fysieke kenmerken hebben die vergelijkbaar zijn met die van menselijke baby’s.” Door die gelijkenis worden dezelfde hormonen aangesproken als wanneer we een baby zien. Reesink legt uit dat het evolutionair belangrijk is voor zo’n kleintje dat we snel een band opbouwen, zodat we ervoor willen zorgen. “En dat doen we blijkbaar sneller als iets schattig is, blijkt uit onderzoek.”

Naast de ronde vormen zijn de ogen een tweede belangrijk kenmerk van schattige dieren. “Die moeten aan de voorkant van het hoofd zitten en zijn idealiter ook groot met een open blik.” Dat zien we niet alleen bij dieren in (teken)films, die bewust op die manier worden vormgegeven. “De aaibaarheidsfactor speelt een grote rol bij welke dieren en rassen populair zijn als huisdieren en welke dieren vaker uit het asiel worden opgehaald”, vertelt Reesink. “In de regel zijn roofdieren en primaten daarom vaak de meest populaire dieren.” Apen, honden en katachtigen doen het dus goed in de film.

Een cokesnuivende chimpansee klinkt dan wel niet direct als een schattig figuur, maar door de fysieke kenmerken van een aap is het ondanks zijn gedrag dus wel heel makkelijk voor de kijker om een band met hem te voelen. Zeker wanneer we deze aap aan het begin van de film leren kennen als klein aapje. Want “babydieren scoren bijna altijd hoog als het gaat om de aaibaarheidsfactor”, aldus Reesink.

Je ziet dus ook dat grote animatiefilms meestal kiezen voor dit soort type dieren, of dat ze dieren zodanig vormgeven dat ze schattiger worden. “Op de eerste tekeningen van Mickey Mouse zie je bijvoorbeeld dat hij nog heel erg op een echte muis lijkt. In de loop van de tijd krijgt hij steeds grotere ogen die meer aan de voorkant zitten. Ook worden de ronde vormen in zijn gezicht meer en meer benadrukt. Tot het punt waarop Mickey helemaal niet meer echt op een muis lijkt.”

Links een echte muis en rechts Mickey Mouse.

Mickey Mouse is zo aangepast aan wat wij schattig vinden, dat deze al meer op een mens lijkt dan een muis.

u_9yuzg4m4m3 via Pixabay (rechts) en PxHere (links)

Realisme speelt dus nauwelijks een rol bij de aantrekkingskracht van dieren. Sterker nog, realisme lijkt eerder een negatief effect te hebben. Waar ‘Better Man’ juist geroemd wordt om de onrealistische keuze voor een aap als hoofdpersoon, krijgt die andere grote dierenfilm van dit moment juist kritiek omdat de film te realistisch is.

Heerlijk ongeloofwaardig

‘Mufasa’ is de nieuwste in een reeks zogenaamde live-actionfilms waar Disney momenteel mee uitpakt. Films waarin de personages niet langer cartoonesk geanimeerd zijn, maar juist zo realistisch mogelijk. De term ‘live-action’ is hierin discutabel, omdat de menselijke personages weliswaar door echte mensen gespeeld worden, maar bij een film als ‘The Lion King’ en de dus nu net verschenen prequal bij die film ‘Mufasa’, zijn de dieren nog steeds (met de computer) getekend.

En daar wringt ook meteen de schoen. Het onzorgvuldige gebruik van de term wijst in zekere maten op een tegenstelling in de beleving van deze films. “Hoe echt de decors er ook uitzien, en hoe secuur alle details ook zijn uitgewerkt, het blijven sprookjes”, schreef schrijver en cultuurkenner Thomas Heerma Vos al in 2019 in de Groene Amsterdammer. Als realisme een doel op zich is, wordt het lastiger om de onrealistische elementen uit de film te accepteren, zag Heerma Vos al bij de live-action versies van ‘Aladin’ en ‘The Lion King’. Het is alsof de afspraak tussen film en kijker niet helemaal helder is.

De officiële trailer van ‘Mufasa’.

In de theater- en filmwetenschap wordt die afspraak de ‘willing suspension of disbelieve’ genoemd. Want natuurlijk weten we allemaal dat pratende dieren niet bestaan, of dat auto’s niet vliegen en mensen meestal niet op rijdende treinen springen. Maar omdat we wel plezier beleven aan deze fantasieën besluiten we ons willens en wetens toch aan die onwaarheden over te geven om zo mee te kunnen leven met de personages op het scherm of podium. Bij live-action wordt die afspraak een soort contradictio in terminis: aan de ene kant belooft de film een zo natuurgetrouw mogelijke interpretatie van de werkelijkheid. Aan de andere kant moet de kijker wel accepteren dat de dieren in die wereld praten en vrolijke dansjes doen.

Te realistisch

Daar komt nog bij dat te veel realisme in een onrealistische wereld voor ongemak bij kijkers kan zorgen. Dit noemen we ook wel de ‘uncanny valley’, vrij vertaald ‘de vallei van ongemak’. Deze term uit de robotica omschrijft dat er een punt is waarop niet echte dingen te realistisch zijn (zie kader). Een tekenfilmleeuw die zingt en danst vinden we prima. We willen geloven dat deze leeuw menselijke kenmerken heeft, want de afspraak is dat het fantasie is. Maar als de leeuw te echt is, worden die menselijke kenmerken ineens vervreemdend of zelfs eng.

Uncanny Valley

De term ‘Uncanny Valley’ komt oorspronkelijk uit de robotica. Het woord is gebaseerd op de psychoanalytische term unheimisch, in het Engels uncanny. Uncanny omschrijft volgens de psychoanalyse het gevoel dat iets herkenbaar en tegelijkertijd vervreemdend is. Volgens professor Masahiro Moti, die de uncanny valley-hypothese bedacht, is er een grens aan hoe menselijk een robot kan zijn voordat mensen de robot als eng of ongemakkelijk ervaren. In eerste instantie vertrouwen mensen een robot met meer menselijke trekjes juist meer. Tot dat de robot te echt lijkt en het vertrouwen ineens omslaat in wantrouwen. Een dieptepunt in het vertrouwen dus, waardoor Moti het vergeleek met een vallei. De term vond al snel zijn weg naar de filmwetenschap, omdat de emotionele reactie op figuren in films – van dieren tot robots en van zombies tot cyborgs – een vergelijkbare trend vertoont.

Juist omdat ‘Better Man’ niet de werkelijkheid in letterlijke zin belooft, maar de werkelijkheid zoals Robbie Williams hem ziet, is de afspraak direct helder. De kijker en de film zijn het als het ware eens over de willing suspension of disbelieve en dus leven we enthousiast mee met een zingende en dansende aap. Of dat dan een fotorealistische aap is of niet, maakt vanaf dat moment niet meer uit. En dus is er ook geen sprake van een uncanny of ongemakkelijke ervaring.

Dat komt tot slot ook doordat we Robbie Williams als chimpansee nergens mee kunnen vergelijken. Er is immers zowel in de echte als in de filmwereld geen andere supersterchimpansee. Van de personages uit ‘The Lion King’ kennen we echter wel de getekende versie. “Sterker nog, die kennen we vaak beter dan de echte leeuwen die de live-actionfilms proberen te benaderen”, zegt Maarten Reesink. “Media hebben heel veel impact op hoe we dieren begrijpen als mensen. ‘The Lion King’ hebben mensen meestal vaker gezien dan een echte leeuw. Die zien ze hooguit in de dierentuin. Als je dan de aaibaarheidsfactor van een bijna echte leeuw vergelijkt met de getekende figuren, dan legt die echte leeuw het altijd af.”

Aan het einde van ‘Better Man’ zegt Williams: “Fame is acting out what others want and expect from you”. Zolang je aan de verwachtingen van het publiek voldoet, blijf je populair en succesvol. Blijkbaar werkt dat met films in veel gevallen net zo. Zolang wij niet verwachten dat het echt is, kan (bijna) alles. Wordt die verwachting anders, dan veranderen ook de regels. En dan kan het zomaar zo zijn dat we meer sympathie voelen voor een cokesnuivende aap dan voor een zingende leeuw.