In gebarentalen verwijzen veel gebaren direct naar hun betekenis: een denkbeeldig kopje naar je mond brengen betekent ‘drinken’. Sommige van deze gebaren zijn ‘beeldender’ dan andere. Nijmeegse wetenschappers onderzochten welke rol dit speelt bij het leren van gebarentaal.
In het Nederlands is de relatie tussen een woord en zijn betekenis meestal willekeurig: aan het woord ‘vis’ zie je niet dat het om een zwemmend dier gaat. We kennen wel woorden met zo’n directe koppeling – onomatopeeën zoals ‘smakken’ en ‘koekoek’ –, maar meestal is het gewoon een afspraak die we onderling gemaakt hebben. Bij gebarentalen is dat anders. Daar zijn tot twee derde van alle gebaren ‘iconisch’: ze verbeelden in zekere mate hun betekenis.
Abstractie
Eerder toonden onderzoekers al aan dat iconische gebaren makkelijker te leren zijn dan gebaren die niet lijken op hun betekenis. Waarschijnlijk komt dit doordat ze een directe link hebben met onze perceptuele en motorische ervaringen. Gerardo Ortega, Beyza Sümer en Asli Özyürek (Max Planck Instituut en Radboud Universiteit) laten nu zien dat het ook nog verschil maakt op welke manier het gebaar iconisch is.
“Iconiciteit komt in verschillende vormen en gradaties voor”, vertelt Ortega, hoofdauteur van de publicatie in Developmental Psychology. “Je kunt een object bijvoorbeeld verbeelden door na te doen hoe je het gebruikt of door de vorm ervan aan te geven. In het eerste geval is er een een-op-eenrelatie tussen de beweging van je handen tijdens het gebaren en tijdens het daadwerkelijke gebruik. Als je de vorm van het voorwerp verbeeldt, is deze relatie veel abstracter: je handen stellen dan iets anders voor dan handen. Uit ons onderzoek blijkt dat dove kinderen het eerste type gebaar eerder gebruiken.”
Gebaren voor kinderen
De onderzoekers lieten verschillende groepen Turkse doven plaatjes beschrijven waarop voorwerpen stonden die met twee typen iconische gebaren konden worden benoemd. De onderzoekers keken welk type gebaar jonge kinderen (5 jaar oud), oudere kinderen (8 jaar oud), hun ouders en andere volwassenen spontaan zouden gebruiken.
Volwassenen onderling bleken een voorkeur te hebben voor het abstractere gebaar dat de vorm verbeeldt, terwijl kinderen juist veel vaker kozen voor het actiegebaar. Ouders gebruikten in gesprek met hun kind ook eerder het actiegebaar dan het vormgebaar. “Dit vonden we in de Turkse gebarentaal, maar we vermoeden dat het ook zo werkt in andere gebarentalen”, aldus Özyürek.
De onderzoekers denken dat kinderen eerder het actiegebaar gebruiken vanwege de directere associatie met hun eigen motorische ervaringen. “Ouders voegen zich naar het ontwikkelingsniveau van hun kind en gebruiken het actiegebaar waar ze met volwassenen het vormgebaar zouden kiezen”, licht Ortega toe. “Het is vergelijkbaar met horende ouders die tegen hun kind spreken in korte zinnen met eenvoudige woorden. Dat gaat automatisch en onbewust.”
Betekenisverschil
De onderzoekers weten niet waarom er voor sommige woorden verschillende gebaren bestaan. “Dat is in de loop der tijd zo ontstaan, wellicht ook doordat gebruikers van gebarentalen vaak geclusterd in gebieden rondom een dovenschool woonden”, aldus Özyürek. “Dan ontstaan er kleine, regionale variaties in de woordenschat, vergelijkbaar met de Amerikaanse ‘pants’ en de Britse ‘trousers’.”
Het is ook niet uitgesloten dat er een klein betekenisverschil is tussen de verschillende iconische gebaren voor hetzelfde woord. “Taalgebruikers zijn zich daar vaak niet bewust van, dus je kunt er niet direct naar vragen”, legt de onderzoekster uit. “Maar misschien is het voor volwassenen die onderling zo’n actiegebaar gebruiken wel alsof twee Nederlandse volwassenen het tegen elkaar over ‘een koetje in de wei’ hebben. Dat zou verder onderzocht moeten worden.”
Antwoord: Beide gebaren betekenen ‘banaan’ in de Nederlandse Gebarentaal. Het eerste gebaar beeldt de actie uit (het pellen van de banaan) en het tweede de vorm.