Met mondkapjes op gedragen mensen zich op drukke plekken niet anders dan zonder, zo zag antropoloog Marie Rosenkrantz Lindegaard tijdens haar observaties in de Randstad. NEMO Kennislink sprak met haar over haar bevindingen.
Afgelopen voorjaar bekeek antropoloog Marie Rosenkrantz Lindegaard (Nederlands Studiecentrum Criminaliteit en Rechtshandhaving) op verzoek van het RIVM duizenden camerabeelden uit de publieke ruimte. Sommige mensen liepen toen al vrijwillig rond met mondkapjes op. Zorgde dat voor meer bewustzijn van het rondwarende virus en dus vaker de gevraagde anderhalve meter afstand? Of geven mondkapjes juist een gevoel van schijnveiligheid, waardoor we juist minder geneigd zijn om afstand te houden? In augustus herhaalde Lindegaard haar onderzoek op verzoek van de gemeenten Amsterdam en Rotterdam, die toen experimenteerden met een mondkapjesplicht in drukke delen van hun binnenstad.
Dat zowel het RIVM als de gemeenten Amsterdam en Rotterdam haar hiervoor benaderden komt niet uit de lucht vallen. Lindegaard geldt als een expert op het gebied van grootschalige beeldanalyse – bij haar onderzoeken naar (criminele) gedragingen in de publieke ruimte, spit ze doorgaans vele uren camerabeelden door. Dit maakt haar bij uitstek de geschikte kandidaat om deze internationaal nog nauwelijks onderzochte vraag te beantwoorden.
Je eerste onderzoek, in opdracht van het RIVM, bestudeerde camerabeelden genomen tussen 21 mei en 4 juni op locaties in de Randstad. Wat kwam er uit die beeldanalyse naar voren?
“Dat het dragen van een mondkapje geen enkel effect had op de mate waarin mensen zich aan de anderhalvemeter-regel hielden; het maakte domweg geen verschil. Verrassend genoeg bleek precies hetzelfde uit het onderzoek dat ik uitvoerde in augustus, waarbij ik onder meer camerabeelden van het Leidseplein, de Kalverstraat en de Wallen analyseerde, naast die van Meent, een winkelgebied in de Rotterdamse binnenstad.”
“In al die gebieden gold vanaf 5 augustus een mondkapjesgebod, waardoor de context dus heel anders was dan ten tijde van het onderzoek eind mei. Eind mei droegen mensen in een druk stedelijk gebied uit vrije wil een mondkapje, in augustus was dat op die locaties niet per se het geval. Toen waren er door het gebod wel veel meer mondkapjes op straat te zien, maar het dragen van een mondkapje leidde niet tot ander gedrag in de publieke ruimte.”
In Nederland zijn mondkapjes op straat pas een bekend beeld geworden sinds de opmars van corona, waardoor ze ons expliciet aan de gevaren van dat virus herinneren. Hoe komt het dat het dragen van mondkapjes desondanks niet tot meer ‘coronacorrect gedrag’ leidt, denk je?
“Die vraag is lastig te beantwoorden. Allereerst omdat je niet zomaar motieven aan iemands gedrag kunt toeschrijven. Daarbij konden we niet altijd goed zien wie wat deed, oftewel wie doorgaans verantwoordelijk was voor het niet-afstand houden: de mondkapjesdrager of iemand in zijn of haar omgeving, onder meer omdat de mensenmassa veelal in beweging was. Dat maakt het lastig te bedenken wat mensen nou precies bewoog.”
“Tegelijkertijd was de impact van één factor wél overduidelijk: drukte. Op momenten dat het relatief rustig was, zag je dat een groot deel van de mensen wel degelijk anderhalve meter afstand probeerde te houden. Maar zodra het druk werd, viel dat patroon al snel in duigen. Bij grote drukte had gemiddeld binnen een halve minuut zo’n 75 procent van de mensen de regel van anderhalve meter wel een keer overtreden.”
Een veelgehoord bezwaar tegen de niet-medische mondkapjes die burgers dragen is dat áls die al het coronavirus kunnen tegenhouden, ze dat in de praktijk niet doen, omdat veel mensen mondkapjes niet op de juiste manier dragen. In hoeverre bevestigde jouw onderzoek die veronderstelling?
“Bij de overgrote meerderheid van de mensen die een mondkapje droegen op straat, bedekte deze wel degelijk mond én neus. Tegelijkertijd hebben wij veel zaken ook niet bekeken, zoals bijvoorbeeld hoe hygiënisch er na het afdoen mee om werd gegaan.”
In Nederland zijn mondkapjes veel meer omstreden dan in veel andere landen, zowel bij nationale beleidsmakers als bij burgers zelf. In hoeverre slaagden de gemeentebesturen van Amsterdam en Rotterdam er eigenlijk in hun mondkapjesplicht ook daadwerkelijk af te dwingen?
“Dat ging eigenlijk best goed. Voor de invoering van de mondkapjesplicht droeg vijf procent van de mensen in de gebieden waar later een mondkapjesplicht werd ingevoerd er een. Dat deden ze dus vrijwillig. In de eerste week na het mondkapjesgebod droeg al vijftig procent van de bezoekers van die gebieden een mondkapje. In de vierde week deed meer dan 75 procent dat, op zowel de Amsterdamse plekken die we bestudeerden als op de Meent.”
“Gemeentelijk beleid kon het gedrag van burgers dus wel beïnvloeden. Een van de manieren waarop de stadsbesturen dat deden was door in het derde weekend van het gebod te gaan handhaven. Daarbij maakte het overigens niet zoveel uit hoe streng dat beleid was. In Amsterdam deelden BOA’s en agenten bijvoorbeeld tientallen boetes uit, tegenover slechts vier in Rotterdam. Daar was de handhaving milder en meer coachend. Mensen die geen mondkapje droegen werden eerst vriendelijk aangesproken en kregen, indien nodig, een gratis mondkapje aangeboden. Beide manieren van aanpak werkten.”
“Naast handhaving had de gemeente bovendien nog een middel tot haar beschikking om burgers te motiveren mondkapjes op te doen: duidelijker communiceren. Uit aanvullende observaties en interviews op straat bleek dat de communicatie over de mondkapjesplicht aanvankelijk niet altijd even duidelijk was. Zo werd er op sommige plekken slechts een sticker met een mondkapje geplakt over bestaande borden die mensen manen anderhalve meter afstand te houden. Als je vaker in dat gebied komt valt zo’n sticker je niet per se op – zoals ik merkte in een gebied bij mij in de buurt. Ook was het niet voor iedereen duidelijk of het hier nou om een aansporing of een gebod ging en of de verplichting alleen gold op bepaalde tijdstippen. Toen de Amsterdamse en Rotterdamse veiligheidsregio’s op ons advies speciale elektronische borden plaatsen met informatie over de mondkapjesplicht, spandoeken ophingen en met strepen op straat aangaven wanneer mensen plaatsen betraden met een mondkapjesplicht, werd het gebod beter nageleefd.”
In totaal observeerde jouw studentenonderzoeksteam meer dan tweeduizend mensen op straat en interviewden ze duizend mensen in de gebieden met een mondkapjesplicht. Wat voor beeld schetsten die observaties en interviews?
“Dat vrouwen vaker dan mannen een mondkapje dragen. En ouderen vaker dan jongeren. Maar er was nog een andere tweedeling zichtbaar. Geïnterviewde bezoekers van de binnenstad hadden doorgaans niet zo veel moeite met de mondkapjesplicht; de meesten hadden er wel begrip voor. Geïnterviewden die in het gebied werkten, zoals winkeliers, waren veelal kritischer. Angst voor omzetverlies zou daar een rol in kunnen spelen, maar dat hebben we niet verder onderzocht. Overigens beïnvloedde de mondkapjesplicht het aantal bezoekers niet; na het invoeren van de maatregel waren er niet minder mensen in de bestudeerde gebieden dan voorheen.”
Coronadenktanklid Mihai Netea, hoogleraar Experimentele Interne Geneeskunde aan de Radboud Universiteit, stelt je de volgende vraag: ‘Jouw onderzoek laat zien dat mensen zich in drukke gebieden slecht aan de anderhalve meter afstand houden. Hoe kun je mensen stimuleren dat wel te doen?’
“Uit ons onderzoek blijkt dat het navolgen van de anderhalvemeter-regel niet zozeer een individuele keuze is. Het gaat er niet om of mensen er wel of geen zin in hebben; belangrijker is de mogelijkheid die ze krijgen die regel ook echt na te leven. Als er voldoende ruimte is op straat houden mensen wel afstand. Als er geen ruimte is niet. Dus in plaats van mensen aan te spreken op hun persoonlijke verantwoordelijkheid, moeten overheden drukte reguleren en de stad zó inrichten dat mensen ook echt afstand kunnen houden.”
“Gemeentebesturen kunnen daarvoor instrumenten inzetten die we al wel zien, zoals voetpaden met éénrichtingsverkeer en verbrede fietspaden op drukke plekken. Ook zouden stoplichten wellicht anders afgesteld kunnen worden zodat je niet dicht op anderen voor een stoplicht hoeft te wachten als voetganger of fietser. Door de mensenstromen op die manier te reguleren, hoeft de binnenstad niet op slot en houdt iedereen er toegang toe – maar wel minder vaak met ze allen op hetzelfde moment.”