De krant Le Monde en andere Franse media besloten onlangs geen foto’s van terroristen meer te tonen, en ze zullen geen propaganda van IS meer citeren. De reacties waren voorspelbaar: dat helpt toch niets, en het publiek heeft het recht dit te weten. Maar er zijn serieuze aanwijzingen uit wetenschappelijk onderzoek, dat het vooruitzicht op media-roem wel degelijk extra aanslagen veroorzaakt.
In Europa is er nu zo ongeveer elke twee weken een terroristische aanslag of gewelddadig incident tegen willekeurige omstanders. En iedere keer spat het van het scherm en de voorpagina’s af. Hier moeten wij – de media, en wij allemaal op sociale media – mee ophouden. Daders van aanslagen moeten we niet tot beroemdheden uitvergroten, want dit lokt extra aanslagen uit.
Zeker voor de traditionele media moet daar een gedragscode voor komen: geen namen, geen foto’s, geen details over hun ongetwijfeld miserabele levens publiceren. Geen interviews met familieleden of de ex van de dader. Voor sociale media: hun eventuele filmpjes, verklaringen en oproepen niet delen, zo veel mogelijk wissen en onvindbaar maken.
Dit betekent niet dat relevante feiten verzwegen moeten worden. Maar over een aanslag kun je ook rapporteren zoals over een trein- of vliegtuigramp: wie zijn de slachtoffers, kwam de hulpverlening goed op gang, waren er eventuele fouten in de beveiliging waar van te leren valt? Wat zegt dit over de toekomstige dreiging?
Je kunt zelfs overwegen, of die gedragscode wettelijk afdwingbaar moet zijn. En roep nu niet meteen dat dit ontoelaatbare censuur is. Er zijn al wettelijke verboden op racisme, bedreiging en kinderporno. Facebook handhaaft wat dat betreft ook eigen normen. Een verbod op het verspreiden van dit type ‘terreurporno’ kan wettelijk worden vastgelegd met respect voor de democratie én de vrijheid van meningsuiting.
Vrijwillige terughoudendheid
We kennen zelfs al een voorbeeld van een gelijksoortige, vrijwillige gedragscode die door de media vrij goed wordt nageleefd. Al decennia geleden hebben die afgesproken, dat ze over zelfmoord zeer terughoudend rapporteren. Indien mogelijk geen informatie over de manier waarop het gebeurd is, geen dramatische foto’s, geen sensationele details, geen krantenkoppen met het woord ‘zelfmoord’ erin.
Die gedragscode is afgesproken, nadat de Amerikaanse psycholoog David Phillips in de jaren zeventig ontdekte, dat telkens als een beroemdheid zelfmoord pleegde en dit groots in de media kwam, het aantal zelfmoorden in de VS piekte. Zijn statistische onderzoek maakte zelfs aannemelijk, dat een sensationele zelfmoord werkelijk extra zelfmoorden veroorzaakt, dus niet alleen maar het tijdstip naar voren haalt, waarop toch al wanhopige mensen hiertoe overgaan.
Dit stond trouwens in de achttiende eeuw al bekend als ‘het Werther-effect’. In 1774 publiceerde Johan Goethe zijn debuutroman, ‘Het lijden van de jonge Werther’, waarin een jongeman zichzelf uit liefdesverdriet door het hoofd schiet. Toen het een bestseller werd, trok een golf van zelfmoorden door Europa, waarbij de jeugdige slachtoffers niet alleen de methode, maar zelfs de kleding van de hoofdpersoon kopieerden.
Besmettelijke schietpartijen
Als het over zelfmoord gaat, is inmiddels algemeen erkend dat ‘besmetting’ en kopieergedrag een belangrijke rol spelen. Psychologen Jennifer Johnston en Andrew Joy van Western New Mexico University betogen dat dit zeker ook geldt voor massale schietpartijen met willekeurige slachtoffers in de VS.
Daarvan is de frequentie de laatste vijftien jaar verdriedubbeld: gemiddeld schiet nu eens in de twaalf dagen een Amerikaan minstens drie willekeurige omstanders neer, en eens in de maand is er een school shooting met minstens drie slachtoffers.
In een voordracht op de jaarlijkse bijeenkomst van de American Psychological Association, afgelopen week in Denver, betoogden Johnston en Joy dat de media deze orgies van geweld niet alleen uitgebreid verslaan, maar voor een belangrijk deel ook zelf veroorzaken.
Ze verwijst onder meer naar onderzoek uit 2015 van statisticus Sherry Towers. Zij en haar collega’s pasten een wiskundig model toe op de tijdstippen en plaatsen van honderden van deze schietpartijen in de VS die de nationale media haalden. Als er geen onderlinge beïnvloeding is, zullen die als toevalstreffers verdeeld zijn over de VS en over de tijd.
Geen regionale besmetting
Ze vonden geen regionale beïnvloeding: het maakt niet uit waar een schietpartij plaats vindt. Maar in de tijd was er wel degelijk sprake van ‘besmetting’: na elke schietpartij was er dertien dagen lang een verhoogde kans op nog een schietpartij. Daardoor ontstaan clusters van schietpartijen in de tijd, die niet toevallig kunnen zijn.
Hoewel zo’n model nauwkeurig kan vaststellen dat ‘iets’ de opeenvolging van schietpartijen beïnvloedt, doet het geen uitspraak over wat dat ‘iets’ is. Daarvoor baseren Johnston en Joy zich op onderzoek naar de persoonlijkheid van de daders.
Daaruit komt een duidelijk beeld naar voren: de daders zijn depressieve, sociaal geïsoleerde, narcistische eenlingen. Hun gekrenkte narcisme houdt de overtuiging in, dat iets of iemand hen de status en privileges ontzegt waar ze recht op denken te hebben. Een gewelddaad plegen waarmee ze in één klap beroemd worden, is hun manier om wraak te nemen.
Opmerkelijk is, dat ze er meestal niet op uit zijn om individuele ‘schuldigen’ te straffen; ze prefereren juist geweld tegen zoveel mogelijk willekeurige mensen, omdat dit meer aandacht trekt in de media. Of, zoals een van deze daders vooraf letterlijk als reden gaf: “I’m gonna be fucking famous”.
Johnston windt er geen doekjes om: “Als de massamedia en sociale media-enthousiastelingen een pact sluiten om de namen, portretten, gedetailleerde levensgeschiedenissen en langdradige proclamaties van moordenaars niet langer te delen, vermenigvuldigen of re-tweeten, kunnen we in één of twee jaar een dramatische teruggang in massale schietpartijen verwachten. Als de berekeningen van de modelleurs van de besmetting kloppen, laat zelfs een voorzichtige schatting zien dat we met het uitschakelen van de besmetting minstens een derde van de schietpartijen voorkómen.”
Ook in Europa besmettelijk?
School shootings als in de VS komen in Europa tot nu toe zelden voor, en random schietpartijen gelukkig ook nog maar weinig. Maar de laatste tijd zien we wel de opkomst van verwarde mannen die met vermeende krenking van de islam als schaamlap tot geweldpleging overgaan.
Misschien geldt dit minder voor de groep die weloverwogen de aanslag op Charlie Hebdo pleegde, maar de daders van de meer willekeurige aanslagen daarna voldoen aan het profiel van de Amerikaanse massamoordenaar: mislukte, narcistische jonge mannen.
Opvallend verschil is natuurlijk, dat Amerikaanse massamoordenaars zich zelden beroepen op enige ideologie, maar dat kan heel goed een oppervlakkig verschil zijn. Elke aanslagpleger weet inmiddels, dat ‘allahu akbar’ roepen alvorens tot geweld over te gaan een verveelvoudiging van de media-aandacht en maatschappelijke impact garandeert. En de posthume claims van de pathologische leugenaars van IS dat deze dader volgens hun plan handelde, kunnen we gevoeglijk negeren.
Als we in Europa niet oppassen, raken de media en potentieel gewelddadige, labiele types net als in de VS verstrikt in een vicieuze cirkel van non-stop sensationeel nieuws en mede juist daardoor uitgelokte aanslagen. Niet alleen hoeven we van de daders de gezichten en schijnheilige motivatie niet te weten, noch de opschepperij over hun nep-ideologie; we moeten dat ook niet willen weten.
Een gedragscode in de media en voor sociale media kan daarbij een groot verschil maken. Gefrustreerde narcisten die zelfverheerlijking belangrijker vinden dan de levens van tientallen willekeurige slachtoffers, moeten we hun diepste bevrediging ontnemen: het vooruitzicht op hun fifteen minutes of fame.