In kinderboeken kom je vaak de directe rede tegen. Maar de directe rede is niet altijd eenvoudiger te begrijpen dan de indirecte rede, zo blijkt uit onderzoek van taalkundige Franziska Köder aan de Rijksuniversiteit Groningen. Het vergt een perspectiefwisseling binnen de zin, waar zelfs volwassen hersenen tijd voor nodig hebben.
‘Kom je spelen?’ vraagt Jip. ‘Ja’, zegt Janneke. In kinderboeken kom je heel vaak de directe rede tegen. Dat sluit goed aan bij het taalgebruik van jonge kinderen, want die gebruiken ook vaak dit soort zinnetjes. “Niet zo gek”, meent Franziska Köder, die er haar promotieonderzoek aan de Rijksuniversiteit Groningen aan wijdde, “want in de directe rede verplaats je je in iemand anders en kun je diens taalgebruik en stem imiteren. Bovendien is de indirecte rede veel ingewikkelder, dan moet je twee zinnen bij elkaar voegen: Jip vraagt of Janneke komt spelen. Je hebt dan een bijzin nodig én een andere woordvolgorde.”
Hond zegt: ‘Waf!’
De promovenda begon haar onderzoek met een steekproef uit de CHILDES database. Dat is een internationale database waarin kindertaal is vastgelegd in grote tekstbestanden of corpora (verzamelingen teksten of mondelinge uitingen voor taalkundig onderzoek). Köder keek naar de taal van kinderen van 1 tot 4,5 jaar en ontdekte dat ze in 80 tot 90 procent van de gevallen voor de directe rede kiezen. “Heel jonge kinderen gebruiken een eenvoudige directe rede, zoals Hond zegt: ‘Waf!’. Vanaf 3 jaar gaan kinderen ook af en toe de indirecte rede gebruiken.”
Overigens viel het Köder op dat ook de ouders in dit corpus meestal de directe rede gebruiken, wanneer ze tegen hun kind spreken. Maar de vraag is of kinderen en volwassenen de directe rede ook altijd beter begrijpen. Dit was tot nu toe nog niet goed onderzocht. De taalkundige zette daarom een aantal gedragsexperimenten op.
Van perspectief wisselen
In het eerste experiment liet ze kinderen tussen vier en twaalf jaar korte animatiefilmpjes zien op een tablet. Daarin kwamen steeds drie dieren voor die informatie uitwisselden. Zoals een filmpje van een hond die iets in het oor fluistert van een aap. En de aap geeft het door aan de olifant. Die zegt dan bijvoorbeeld Hond zei: ‘Ik krijg de bal’. De proefpersoontjes moesten aangeven welk dier de bal kreeg.
In deze context vonden kinderen het heel lastig om de directe rede goed te begrijpen. Niet alleen de jonge, maar ook de oudere kinderen. Ze interpreteerden de directe rede vaak zoals de indirecte rede. Uit de reactietijden bleek dat zelfs volwassenen meer tijd nodig hadden om de directe rede te begrijpen, vergeleken met de indirecte rede.
Köder: “Eigenlijk is de directe rede ook een heel speciaal geval. Als je normaal gesproken ‘ik’ zegt, verwijst dat altijd naar jezelf. Maar als je in een directe rede zegt: Anna zei: ‘Ik ben blij’ dan verwijst ‘ik’ ineens naar Anna. Wil je dat goed interpreteren, dan moet je van perspectief wisselen: van de actuele spreker naar de oorspronkelijke spreker.”
“Mijn verklaring is dat deze perspectiefwisseling voor kinderen lastig is in sommige situaties. Volwassenen letten meer op de woordvolgorde en intonatie en kunnen daarom directe rede beter van indirecte rede onderscheiden. Maar ook voor hen is de perspectiefwisseling cognitief veeleisend. Dat verklaart de langere reactietijden.”
Handpoppen
In een volgend experiment probeerde Köder de situatie wat realistischer te maken en gebruikte daarom handpoppen in plaats van animaties op een tablet. Handpop Lola vertelde iets aan handpop Mimi, en die vertelde het vervolgens aan het kind.
Köder: “Dit experiment gaat al beter dan het voorgaande, maar nog steeds is de directe rede lastig voor kinderen. Kinderen interpreteren ‘jij’ in directe rede toch nog heel vaak als een verwijzing naar henzelf in plaats van een verwijzing naar de oorspronkelijke luisteraar: in dit geval de handpop Mimi.”
Verhalende context
De resultaten van deze experimenten zijn verrassend omdat kinderboeken juist relatief veel directe rede bevatten. Is het auteurs van kinderboeken dus aan te raden om de directe rede te vermijden? Om deze vraag beter te kunnen beantwoorden deed Köder een vervolgexperiment met een soort interactief plaatjesboek op een tablet. Het verhaal werd verteld door een onzichtbare verteller. Hier begrepen de kinderen de directe en indirecte rede opeens even goed. “In kinderboeken is het gebruik van de directe rede dus niet erg en zelfs goed omdat het een verhaal levendiger maakt”, licht Köder toe. Maar hoe is het verschil met de voorgaande experimenten te verklaren?
“In een verhalende context is de verteller zelf op de achtergrond. Stel je voor: een moeder leest haar kind het verhaal van roodkapje voor en zegt: Roodkapje zei: ‘Ik ga naar grootmoeder’. Het kind zal dan niet snel denken dat de ‘ik’ naar haar moeder verwijst, want die is niet prominent in het verhaal.” In zo’n verhalende context werkt de directe rede dus heel goed.
Logica
Als die verhalende context er niet is, begrijpen kinderen het verschil tussen de directe en indirecte rede relatief laat. “Volwassenen hebben meer aanwijzingen in de taal: ze zien het aan de woordvolgorde, het woordje ‘dat’ of de intonatie van de zin. Kinderen merken dat nog niet op. Ze letten meer op de logica dan op zinsstructuur of intonatie.”
Dit verklaart volgens Köder ook waarom oudere kinderen op school vaak nog moeite hebben om de directe rede met de aanhalingstekens correct te schrijven. Leerkrachten moeten het taalkundige verschil tussen directe rede en indirecte rede dus goed uitleggen aan hun leerlingen.