Veel filosofen zetten zich af tegen Descartes, die het onderscheid tussen lichaam en geest zou hebben geïntroduceerd. Ze begrijpen hem niet, zegt hoogleraar Han van Ruler. “Descartes wilde duidelijk maken dat de ziel niet de motor van het lichaam is.”
René Descartes, de naam doet bij menig persoon een belletje rinkelen als een van de grote filosofen uit de geschiedenis. Toch lijkt Descartes tegenwoordig niet meer serieus te worden genomen door de filosofische gemeenschap. Is dat wel terecht? Hoogleraar Han van Ruler vindt van niet en probeert het werk van Descartes weer in ere te herstellen.
Het misverstand
Descartes is beroemd om zijn twijfelexperiment. Hij trok alles in twijfel wat hij zag. Als hij door een bos liep, vroeg hij zich af of de bomen wel bestonden en of hij daar wel écht liep, want misschien was hij wel aan het dromen. Hij twijfelde aan alles, maar uiteindelijk moest hij toch met zekerheid vaststellen dat hij twijfelde. Daar komt zijn beroemde uitspraak ‘Ik denk, dus ik ben’ (cogito ergo sum) vandaan.
Die uitspraak wordt vaak verkeerd begrepen, zegt Van Ruler, alsof Descartes dacht dat hij de hele wereld uit zijn hoofd kon verzinnen. Als de naam Descartes valt in kranten of tijdschriften, dan gebeurt dat vaak verwijtend. ‘Sinds Descartes’ zou de relatie tussen lichaam en geest verstoord zijn geraakt. Lichaam en geest zijn van elkaar vervreemd geraakt omdat Descartes een scherp onderscheid zou hebben aangebracht tussen de ‘niet-materiële ziel’ en het ‘materiële lichaam’.
Hoogleraar Han van Ruler noemt dit een hardnekkig misverstand. Met zijn project Decoding Descartes wil hij het werk van Descartes in ere herstellen. “De scheiding tussen lichaam en ziel, bekend als het Cartesiaans dualisme, kán Descartes niet hebben uitgevonden, want dat onderscheid maakten mensen in de prehistorie al”, zegt Van Ruler. “Ook filosofen uit het jaar nul onderscheidden het lichaam van de ziel. Bij Plato was de ziel eeuwig en het lichaam tijdelijk. Aristoteles zag de ziel als de motor van het lichaam.” Toch blijven filosofen maar herhalen dat Descartes het lichaam van de geest gescheiden heeft. Hoe kan dat?
Dit komt door latere filosofen die kritiek gaven op Descartes, zoals de Britse filosoof Gilbert Ryle. In zijn boek The Concept of Mind (1949) stelt Ryle dat Descartes een verkeerde vraag stelt wanneer hij zich afvraagt waar de ziel zich bevindt. Volgens Ryle is die vraag niet relevant, net zoals het onzinnig is om te vragen waar ‘de universiteit’ is nadat je een rondleiding over de campus hebt gehad en alle gebouwen hebt bezocht. Ryle beweert dat Descartes een categoriefout maakt door te denken dat de ziel ergens gevonden kan worden. Van Ruler: “Het vreemde is dat Descartes die vraag helemaal niet stelde! Hij was juist bezig met precies hetzelfde probleem. Descartes krijgt veel kritiek van neurowetenschappers, terwijl ze in feite vaak gewoon hetzelfde beweren, en met dezelfde argumenten als Descartes.”
Hoe het wel zit
“Je kunt beter begrijpen wat Descartes dreef als je iets weet over de tijd waarin hij leefde”, vertelt Van Ruler. Aan het begin van de zeventiende eeuw bestond de wetenschap nog niet zoals we die nu kennen. Mensen geloofden bijvoorbeeld dat een steen naar beneden viel omdat zijn innerlijke ‘vorm’ hem naar beneden duwde – omdat zijn ziel dat wilde. Descartes bracht hier verandering in. Hij wilde de ziel uit de wetenschap halen en introduceerde het baanbrekende idee dat organismen ook biologisch beschreven kunnen worden zonder naar de ziel te verwijzen.
“Descartes wilde duidelijk maken dat de ziel niet de motor van het lichaam is”, zegt Van Ruler. “Hij maakte onderscheid tussen twee manieren om de wereld te begrijpen: je kunt spreken over natuurlijke processen of over de menselijke ervaring van die processen. Geluid is bijvoorbeeld wetenschappelijk gezien niets meer dan luchttrillingen. Maar mijn ervaring van geluid is anders. Die ervaring kan niet worden begrepen in mechanische termen. De menselijke geest zou volgens Descartes dus ook geen object van wetenschappelijk onderzoek moeten zijn.”
Na Descartes hebben filosofen zich jarenlang beziggehouden met de vraag hoe ziel en lichaam met elkaar interageren. Descartes had echter al gezegd dat die vraag niet gesteld kan worden, aldus Van Ruler. “Je kunt de wereld wetenschappelijk beschrijven, maar daarbij moet je mentale ervaringen en de ziel aan de rand van de wereld plaatsen, omdat ze geen deel uitmaken van de wetenschappelijke beschrijving.”
“Descartes was te vroeg”, zegt Van Ruler. “Nu natuurwetenschappers mensen beginnen te begrijpen in neurowetenschappelijke termen, gaan ze zich afvragen hoe mentale ervaringen zoals verliefdheid zich verhouden tot hersenprocessen. Dat is precies wat Descartes in zijn boek De passies van de ziel (1649) doet. Hij zou zeggen dat de ervaring van verliefdheid wel iets te maken heeft met de materiële hersenactiviteit, maar dat het twee verschillende verhalen zijn. Hersenactiviteit kun je beschrijven in wetenschappelijke termen, maar ervaringen vallen buiten het domein van de wetenschap. Dat is precies het idee dat denkers als Damasio en Dennett nu presenteren als de ‘oplossing’ voor het ‘Cartesiaans dualisme’. Descartes was zijn tijd ver vooruit.”