Sommige mensen houden klachten nadat ze de ziekte van Lyme hebben gehad. Hoewel ze volgens de regels der geneeskunst zijn behandeld, de bacteriën naar alle waarschijnlijkheid uit hun lichaam zijn verdwenen en er dikwijls door de dokter voor de zekerheid nog een schepje bovenop is gedaan, blijven zij klachten houden.
Patiënten kunnen restverschijnselen hebben van hun aandoening, zoals spierzwakte, tintelingen in hun zenuwen en pijn in de gewrichten. Die restverschijnselen kunnen lang aanhouden of soms zelfs helemaal niet overgaan, doordat het lichaam niet volledig herstelt van de infectie. Soms hebben deze mensen ook algemenere klachten, zoals pijn in lijf en leden, concentratieproblemen en zijn ze moe. Ook die klachten kunnen een gevolg zijn van het feit dat het lichaam maar niet wil herstellen.
Er zijn mensen die dergelijke klachten hebben en deze wijten aan het feit dat ze ooit een tekenbeet of de ziekte van Lyme hebben gehad. Dikwijls is het dan te laat om de directe verschijnselen van een Borrelia-infectie, zoals een rode kring om de beet of een verkleuring van de huid, vast te stellen. Niet altijd heeft zo iemand een duidelijke herinnering aan een tekenbeet en het is ook te laat om de aanwezigheid van een infectie direct aan te tonen. Serologische tests op afweerstoffen tegen Borrelia geven vaak geen eenduidig antwoord. Maar de mensen zijn ervan overtuigd dat hun klachten, waarmee ze dikwijls al jaren rondlopen, toe zijn te schrijven aan de ziekte van Lyme. Soms hebben ze in het buitenland tests laten doen waarvan de uitslag suggereert dat ze met de lymebacterie geïnfecteerd zijn of zijn geweest.
Klachten serieus nemen
‘Deze patiënten moet je als arts serieus nemen. Ze hebben immers klachten’, zegt prof. dr. Jan van Gijn, hoogleraar neurologie aan het UMC Utrecht. ‘Er is – in het algemeen gesproken – een grote groep patiënten met klachten, bij wie echter geen lichamelijke oorzaak kan worden gevonden. Op een polikliniek neurologie heeft ongeveer een derde van alle patiënten “niets”. Dat is in Nederland zo, maar ook in Schotland of andere landen. Op het spreekuur van de gynaecoloog en de internist zal dat niet veel anders zijn. We noemen dat mensen met somatoforme klachten, somatisch onverklaarde lichamelijke klachten of onbegrepen klachten. Dokters gaan, met uitzondering van huisartsen, in het algemeen slecht om met deze groep patiënten.’ Al snel nadat de specialisten hun lijstjes van onderzoek hebben afgewerkt en, soms na veel aandringen van de patiënt, nog wat extra onderzoek hebben laten doen, gaan ze de mist in. ‘Ik kan niets vinden’, zeggen ze dan. Een negatieve boodschap die vaak de ondertoon heeft dat de patiënt zich aanstelt, en die deze in elk geval niet tevreden stelt. Nog minder bevredigend is het als de arts adviseert om eens met een psycholoog te gaan praten.
‘Maar het ergste is’, waarschuwt Van Gijn, ‘als de dokter zich uit de gênante situatie probeert te redden door te zeggen dat de patiënt een vage aandoening heeft als fibromyalgie, bekkenbodeminstabiliteit en spanningshoofdpijn. Een dergelijke boodschap staat genezing in de weg omdat de patiënt werkelijk gelooft dat hij zoiets heeft en is besprongen door iets van buiten. In de psychologie heet dat het “externaliseren” van problemen, waarmee de verantwoordelijkheid buiten jezelf wordt gelegd. Chirurgisch ingestelde dokters denken soms zelfs dat ze de problemen kunnen oplossen met het mes. Driekwart van de rugoperaties bij mensen met lage rugklachten is overbodig.’ Het zijn dikwijls mensen die naarstig op zoek zijn naar een medische oorzaak voor hun klachten. ‘Dokter, er móét wat zitten’, zeggen ze in wanhoop en ze laten zich in Duitsland plastic tussenwervelschijven aanmeten of vinden een obscure microbioloog die hen positief test op een of andere bacterie of virus. Van Gijn: ‘Deze groep patiënten blijft zoeken naar bevestiging dat hun chronische vermoeidheid wordt veroorzaakt door een virus. Als dat niet lukt, gaan ze meestal door heftige emoties heen en komt er dikwijls een enorme haat tegen het medische circuit naar boven. Want die erkent niet de ziekte die ze hebben.’
Psychologische wortels
Op de polikliniek voor patiënten met chronische pijn ziet Van Gijn ze langs komen. Negentig procent van deze pijnpatiënten heeft ongelukkige levens, schat de neuroloog. Ze krijgen hun leven niet meer op orde, hebben hun huis verbouwd omdat ze de trap niet meer op kunnen, hebben hun leven aangepast en rijden rond in een scootmobiel. ‘Dit zijn geen simulanten’, benadrukt Van Gijn. ‘Ze hebben echt pijn en concentratieproblemen. Ze piekeren, letten niet goed op en denken verkrampt. Er zijn psychologische wortels. Hun hersenen werken anders dan die van de wel gelukkigen. Deze mensen hebben vaak zulke vage klachten dat bijna iedereen zich er in kan herkennen als ze deze op internet tegen komen. “Dat slaat precies op mij”, denken ze dan. In de curatieve sector is weinig expertise rond deze patiënten. Er wordt weinig onderzoek naar gedaan en er is weinig geduld voor.’
De gemakkelijkste groep zijn de mensen die bij de dokter komen en zeggen: ik zag gisteren een tv-programma over de ziekte van Lyme. Zouden mijn klachten van die bacterie kunnen komen? Nee? Oké, als u het zegt, dan zal het wel niet. De lastigste groep zijn de mensen die er echt van overtuigd zijn dat ze bijvoorbeeld de ziekte van Lyme hebben. Ze zitten dikwijls in de spreekkamer alsof ze een advocaat in een proces zijn. Op elke uitspraak van de dokter reageren ze met: is dat zeker, of is dat altijd zo? Het antwoord van de arts, dat meestal ‘nee’ luidt, bevestigt ze in hun geloof dat er dus verder moet worden gekeken omdat er misschien toch een virus, bacterie of andere lichamelijke oorzaak van hun klachten is. Van Gijn: ‘Deze, gelukkig relatief kleine groep, patiënten is in de praktijk zelden te overtuigen of gerust te stellen. Ze gaan vaak al jarenlang van de ene arts naar de andere. De grootste groep patiënten neemt een tussenpositie in. Die is er nog wel van te overtuigen dat er tijdens hun leven, door ziekte of een ingrijpende gebeurtenis, schakelaars in het zenuwstelsel verkeerd zijn gaan staan, waardoor overprikkeling plaatsvindt. Als een dievenalarm dat reageert op een langs vliegende mug. Je kunt ze uitleggen dat het niet zoveel zin heeft om de telefoontoestellen te gaan vervangen als de centrale niet goed werkt.’
Vroeg ingrijpen
Voor het noodzakelijke ‘resetten’ van het centraal zenuwstelsel met cognitieve gedragstherapie adviseert Van Gijn vervolgens een fysiotherapeut die is gespecialiseerd in psychosomatische klachten. Het resetten kost heel veel energie, maar moet wel gestaag doorgaan, weet Van Gijn, die de patiënt opdraagt een lijst te maken van wat allemaal niet meer gaat, zoals opstaan, boodschappen doen, afspraken maken, afwassen. ‘Met de fysiotherapeut wordt de afspraak gemaakt om elke twee weken een van die zaken toch te gaan doen. Op goede dagen niet meer, want dan moet je het de volgende dag bezuren, maar op slechte dagen ook niet minder. Daarbij moet iemand steeds worden duidelijk gemaakt dat die activiteiten geen kwaad kunnen, er in het lichaam niets stuk door gaat. Het is een kwestie van geleidelijk opvoeren van de activiteit en van bestrijden van verkeerde denkbeelden.’ Van Gijn heeft in zijn neurologische praktijk laten uitzoeken hoe het de patiënten na de behandeling is vergaan. ‘Vijftig procent gaat beter of is helemaal beter. Er was zelfs een vrouw die drie jaar alleen maar op bed had gelegen, die het huishouden is gaan doen en op fitness is gegaan.’
Huisartsen zijn beter opgeleid dan specialisten om met deze patiënten om te gaan. En het is belangrijk om al vroeg in te grijpen. Hoe langer mensen met onbegrepen klachten van het medische kastje naar de specialistische muur worden gestuurd, hoe moeilijker het wordt de steeds meer ingesleten denkpatronen te veranderen. ‘Ik heb het ook moeten leren’, erkent Van Gijn. ‘Een enkele keer laat ik met tegenzin toch een scan maken. Daarmee jaag je de kosten op en loop je het risico om toevallig iets te vinden. In de hersenen van elf procent van de 50-jarigen vind je toevallig iets op een scan. Ik doe het in hoge uitzondering, maar wel op voorwaarde dat we er dan niet meer over praten als het niets oplevert. De medische stand heeft ook zelf de illusie gewekt dat er voor elk pijntje een oplossing is. Wij artsen moeten de maakbaarheid van de mens relativeren en de verkaveling in de geneeskunde tegengaan. Zo moet de behandeling van de geest weer terug komen in de geneeskunde en leiden tot een holistische benadering van patiënten – van het behandelen van ‘heel de mens’. Dat zou ook een stap vooruit zijn voor deze patiënten die ervan overtuigd zijn dat hun klachten worden veroorzaakt door de ziekte van Lyme.’
Zie ook:
- Ziekteverschijnselen van vroeg tot laat
- Diagnostiek zegt veel, maar niet alles
- Behandeling met antibiotica