Waarom gaan we eigenlijk dood? Dat begrijpen kan helpen om het einde nog even uit te stellen, toont ‘Waarom we sterven’. Maar zulk uitstel maakt het leven mogelijk helemaal niet aangenamer.
Dát we sterven is nog helemaal niet zo vanzelfsprekend. Meerdere diersoorten zijn in staat om zichzelf te regenereren, waardoor ze geen zichtbare veroudering doormaken. Ook als mens bezitten we dat vermogen, bewijzen ei- en zaadcellen. Zelfs binnen ons lichaam is veelvuldig vernieuwing gaande: huidcellen vervangen zichzelf maandelijks en binnen een jaar of zeven zijn de meeste cellen verwisseld. En toch raakt het geheel van cellen onverbiddelijk in de klad, totdat het simpelweg niet meer functioneert. Waar komt die veroudering vandaan? In ‘Waarom we sterven’ verkent de Brits-Amerikaanse chemicus Venki Ramakrishnan onze sterfelijkheid.
Nobelprijs
Ramakrishnan vergelijkt het lichaam met een bruisende stad, waar energiebedrijven, koeriersdiensten en vuilverwerkers de boel gezamenlijk draaiend houden, vergelijkbaar met onze gespecialiseerde cellen. Waar steden millennia voortbestaan, volgt voor ons na zo’n honderd jaar onvermijdelijk het einde. Althans, onvermijdelijk? Onderzoekers zagen stevig aan de bewering dat veroudering er nou eenmaal bij hoort. Het lichaam lijkt de voortplanting voorrang te verlenen boven het eigen voortbestaan, maar dat kunnen we mogelijk veranderen.
In zo’n 250 pagina’s krijg je in sneltreinvaart een goede weergave van het verouderingsonderzoek, waarvan een groot deel ook aan bod kwam in ons thema Lang zal je leven, zoals het opfrissen van organen via stamcellen, opruimen van roestcellen en calorische restrictie. Zelf droeg Ramakrishnan zijdelings bij aan het verouderingsonderzoek door zijn jarenlange onderzoek naar ribosomen, eiwitfabriekjes waarvan het functioneren essentieel is voor een goede gezondheid. Daarvoor ontving hij in 2009 de Nobelprijs voor Scheikunde.
Prettig venijnig
‘Waarom we sterven’ geeft kleur geeft aan de wereld van labs, proefdieren en genen door het menselijke verhaal achter de wetenschap kort te belichten. Achter de grootste ontdekkingen gaat soms onverwachts toeval schuil. Zo leidde een studie naar tetanus onder de blootsvoets wandelende bewoners van Paaseiland naar de stof rapamycine (bewoners noemen het eiland Rapa Nui). Dat is nu een van de meest beloftevolle middelen tegen veroudering. Ook de excentrieke figuren die kennelijk horen bij verouderingsonderzoek leveren interessante verhalen op. Zo verdedigde onderzoeker Aubrey de Grey zijn affaires met veel jongere vrouwen met het argument dat er dankzij afnemende veroudering ‘veel minder verschil zal zijn tussen mensen van verschillende chronologische leeftijden’.
Volgens De Grey zijn de eerste mensen die duizend jaar oud worden al geboren: dankzij technische vondsten zou onze levensverwachting sneller toenemen dan we verouderen. Zelf is Ramakrishnan bepaald niet overtuigd van dit soort optimistische voorspellingen. Hij schrijft prettig venijnig over de miljardenindustrie rond Sillicon Valley van bedrijven die beloven veroudering op relatief korte termijn te remmen. Ramakrishnan beschrijft hoe wetenschappers met de wildste voorspellingen de grootste zak geld ontvangen van techmiljardairs die ‘toen ze jong waren, rijk wilden zijn, en nu ze rijk zijn, jong willen zijn’.
Toenemende vergrijzing
Niettemin vormt een beschrijving van ontelbaar veel studies de hoofdmoot van het boek. Het is prettig dat de inhoud centraal staat, en het verhaal volgt een logische opbouw, maar de wisselwerking tussen genen, eiwitten en veroudering is akelig complex. Als lezer word je niet bepaald ontzien, waardoor je hier en daar mogelijk tekortkomt als celbiologie je volledig abracadabra is. Dat maakt het boek zeer de moeite als je ook de harde wetenschap achter verouderingsonderzoek wil begrijpen, maar minder geschikt als vooral de consequenties voor de eigen levensverwachting interesseren.
In het slothoofdstuk toont Ramakrishnan zich opvallend kritisch over de wens om almaar ouder te worden. Hij betwijfelt of het ons gelukkiger zal maken, terwijl het zonder twijfel wel enorme maatschappelijke problemen zal veroorzaken. Nu al vormt de toenemende vergrijzing een kluif van formaat. Volgens Ramakrishnan, zelf 72 jaar oud, geeft eindigheid het bestaan juist betekenis. Het is een prettige dwarse kijk, ook omdat na lezing het gevoel blijft hangen dat het werkelijk afremmen van veroudering mogelijk nog heel ver weg is.