Met Pasen vieren christenen dat Jezus is opgestaan uit de dood. Met zijn vroegste volgers in Palestina liep het minder goed af. Dit was van grote invloed op de interpretatie van Jezus’ leer.
Alleen in Jeruzalem klonk het ware woord van de Heer en niet verspreid over het Romeinse rijk. Dit was de overtuiging van de vroeg-christelijke gemeente in Jeruzalem onder leiding van Jezus’ broer Jakobus. Een lang leven was de gemeente niet beschoren. Tijdens het neerslaan van de Joodse Opstand (66-70) werd zij voorgoed weggevaagd. Of toch niet? Er bestaat een theorie dat zij is blijven voortbestaan.
Vroege christenen
Na de dood van Jezus werd de christengemeente in Jeruzalem achtereenvolgens geleid door Jakobus de Rechtvaardige (de ‘broer van de Heer’) en Simeon. Tijdens Simeons bewind kwamen de joden in opstand tegen het Romeinse gezag. Het verzet werd door de Romeinen met harde hand gebroken, met in het jaar zeventig de verwoesting van Jeruzalem en de joodse Tempel als gevolg. Na de opstand werd niets meer van de christengemeente in Jeruzalem vernomen, terwijl de gemeente vóór de gewelddadigheden zeer invloedrijk was in de wereld van de vroege christenen.
Al decennialang houden geleerden zich bezig met de vraag welk lot de vroege christenen in Palestina was beschoren. Deze vraag is namelijk relevant voor het hedendaagse christendom. Als de christengemeente tijdens de verwoesting van Jeruzalem ten onder is gegaan, is het niet aannemelijk dat de denkbeelden, waarden en normen van het hedendaagse christendom zijn gebaseerd op die van de christengemeente in Jeruzalem.
Paulus versus Jakobus
De gangbare visie onder theologen is dat het huidige christendom is gefundeerd op Paulus’ interpretatie van de woorden van Jezus en zij spreken dan ook over het ‘paulinische christendom’. Een belangrijk detail daarbij is dat in het Nieuwe Testament valt te lezen dat de opvattingen van Paulus frequent afweken van de standpunten van Jakobus, vertegenwoordiger van de christengemeente in Jeruzalem.
Terwijl Jakobus veel waarde hechtte aan de uitvoering van de Wet van Mozes en de tempeldienst, legde Paulus juist de nadruk op het geloof an sich. Hij was van mening dat het einde der tijden nabij was nu Jezus met zijn kruisdood het zoenoffer had volbracht. Slechts het onvoorwaardelijke geloof kon de mensheid redding bieden. Leven volgens joodse richtlijnen bood volgens Paulus geen uitkomst en moest dan ook worden losgelaten.
Deze opvatting zou grote gevolgen hebben voor het vroege christendom. Zendelingen mochten zich richten tot heidenen en heidenen hoefden zich, om zich te bekeren tot het christelijke geloof, niet eerst te laten besnijden. Het loslaten van de joodse wetten door Paulus heeft de scheiding tussen het christendom en het jodendom sterk gestimuleerd.
Vlucht naar Pella?
Aanhangers van de opvatting dat de christengemeente uit Jeruzalem heeft voortbestaan, baseren zich op enkele passages in de werken van de derde/ vierde-eeuwse kerkvaders Eusebius (circa 263-339) en Epiphanius (circa 310-403). Deze schrijven in grote lijnen hetzelfde verhaal. De christengemeente in Jeruzalem zou door een orakel zijn opgedragen de stad te verlaten en te vluchten naar Pella, in het hedendaagse Jordanië.
Volgens deze auteurs hadden de christenen Jeruzalem tijdig verlaten en een veilig heenkomen gezocht in een stad in de bergen aan de overzijde van de Jordaan. Epiphanius beschrijft zelfs de terugkeer van de christenen uit Pella naar Jeruzalem. Nadat de strijd was beslecht, zou de gemeenschap naar de stad zijn teruggekeerd en haar oude leven hebben opgepakt. De implicatie is dat de christengemeente die de echte woorden van Jezus koesterde, niet ten onder was gegaan, waardoor de continuïteit gewaarborgd werd.
De relevante geschriften van Eusebius en Epiphanius zijn afkomstig uit de vierde eeuw. Geen enkele andere bron noemt de vlucht naar Pella expliciet. Sommigen zijn van mening dat de zinsnede in de evangeliën van Marcus, Matteüs en Lucas waarin Jezus de mensen waarschuwt voor het naderende onheil en hen aanspoort om dan ‘de bergen’ in te vluchten, een impliciete getuigenis van de vlucht naar Pella is. Indien deze veronderstelling juist is, is het opmerkelijk dat de naam Pella hier niet wordt genoemd.
Verder is het heel goed mogelijk dat de term ‘bergen’ verwijst naar die van Judea en niet naar de bergen van Jordanië. Kortom, de afwezigheid van andere bronnen en het grote tijdsbestek tussen de Joodse Oorlog en de genoemde kerkvaders zijn legitieme redenen om de historiciteit van de passages in twijfel te trekken.
Hachelijke onderneming
Opmerkelijk is dat de christengemeente uit Jeruzalem juist naar Pella zou zijn gevlucht. De stad was in de eerste eeuw geen belangrijk christelijk centrum, in tegenstelling tot Antiochië en Alexandrië. De kerk van Jeruzalem zocht haar toevlucht niet bij een zustergemeente, maar bij een hellenistische en, in christelijke optiek, heidense stad.
Bovendien raakte Pella tijdens de Joodse Oorlog tweemaal betrokken bij oorlogshandelingen. In het jaar 66 was de stad doelwit van gewelddadige acties van joodse nationalisten en in 68 werd het gehele district waarin Pella lag onderworpen door een ondergeschikte van de Romeinse legeraanvoerder Vespasianus. Zou een heidense stad die tot twee keer toe doelwit was van gewelddadigheden een grote groep vluchtende christenen willen herbergen?
Ten slotte staat de uitvoerbaarheid van de tocht ter discussie. De gehele christengemeente van Jeruzalem, die volgens Jakobus duizenden leden had, zou de woestijn hebben doorkruist, de Jordaan hebben overgestoken en vervolgens het berggebied van Pella hebben beklommen. Is een dergelijke reis reëel voor kinderen, ouderen, zwangere vrouwen en minder validen?
Het zou niet alleen een hachelijke onderneming zijn door de zware natuurlijke omstandigheden, maar ook vanwege de gespannen situatie in het gebied. In deze periode stonden hier joodse opstandelingen en de Romeinse soldaten elkaar naar het leven. Het is dan ook de vraag of deze immens grote groep in staat zou zijn om ongeschonden langs de strijdende partijen te reizen.
Summier bewijs
Archeologisch onderzoek van de Romeinse periode in Pella wordt bemoeilijkt doordat het bouwmateriaal uit die periode vaak werd hergebruikt in latere tijden. De christelijke gebouwen en voorwerpen die in Pella zijn aangetroffen, dateren overwegend uit de vierde tot en met de zesde eeuw.
Mogelijk is één christelijke sarcofaag afkomstig uit het einde van de eerste eeuw of de eerste helft van de tweede eeuw, maar deze datering is omstreden. Bovendien is de aanwezigheid van één christelijk voorwerp uit deze periode als bewijsmateriaal te summier om te stellen dat de gehele gemeenschap uit Jeruzalem naar deze stad is gemigreerd.
De mogelijke aanwezigheid van christenen uit Jeruzalem uit de eerste eeuw in de omgeving van Pella toont daarnaast nog niet de historiciteit van de vlucht naar Pella aan. Het onderschrijft wel gedeeltelijk de verslagen van Eusebius en Epiphanius. Gezien de afwezigheid van andere bronnen en de grote tijdspanne tussen de mogelijke uittocht en deze vierde-eeuwse kerkvaders moet behoedzaam worden omgegaan met de historiciteit van deze passages.
Daarnaast blijft het bedenkelijk dat de gehéle christengemeente is ontkomen aan het onheil in de eerste eeuw. Van het gezag waarover de christengemeente van Jeruzalem tot de Joodse Oorlog beschikte, wordt na de oorlog niets meer vernomen. De christelijke autoriteit zou later in Rome komen te liggen, waar ze vandaag de dag nog steeds is gevestigd.