Oorspronkelijk afkomstig uit Azië speelt de vlieger inmiddels een belangrijke rol in de Nederlandse cultuur, zo laten onderzoekers Gert-Jan Johannes en Inger Leemans in hun boek zien. Met ‘De vliegerende Hollander’ schreven ze een aansprekende cultuurgeschiedenis over het fenomeen.
Vol bewondering kijk ik naar mijn buurvrouw, die met haar vlieger – sorry, kite – stoer en sierlijk over het Nijmeegse Waalstrand zweef-springt. Zelf was ik er als kind geen ster in. Ik gooide mijn vlieger hoog de lucht in en rende vervolgens met het touwtje in mijn hand een willekeurige richting op. Als ik na een meter of dertig verwachtingsvol omkeek om te zien hoe mijn vlieger vredig in de lucht hing, bleek hij al geruime tijd achter me aan over de grond te stuiteren. Van zaken als windrichting en vliegerlijnen had ik duidelijk geen kaas gegeten.
Mijn bewondering voor mijn buurvrouw is alleen maar toegenomen sinds ik het boek De Vliegerende Hollander van Gert-Jan Johannes en Inger Leemans las. Uit hun ‘Cultuurgeschiedenis van de Nederlandse vliegerverbeelding vanaf 1600’ leer ik namelijk dat vliegerende meisjes tot ver in de twintigste eeuw vrij uitzonderlijk waren. Zelfs Janneke mag van Annie M.G. Schmidt alleen toekijken wanneer Jip zijn vlieger oplaat. En ook vliegeren aan de waterkant is een relatief jong verschijnsel: pas sinds de uitvinding van moderne kunststoffen overleeft de vlieger een onvoorziene duik in het water.
Geschrokken stier
Cultuur- en literatuurhistorici Johannes en Leemans schreven eerder al samen het goed ontvangen boek Worm en Donder, een literatuurgeschiedenis van de achttiende eeuw. Voor hun nieuwste werk doken ze niet alleen in de literatuur, maar ook in de schilderkunst, politieke pamfletten, fotografie en kinderboeken. Dat resulteert in een rijk geïllustreerd boek dat in toegankelijk geschreven hoofdstukken steeds ingaat op een ander aspect van vliegeren.
Naast over de ‘gepaste’ genderrollen en vliegeren aan het water, gaan die hoofdstukken over een brede selectie aan onderwerpen. Zo is er een hoofdstuk over het even fascinerende als lugubere Zaanse vliegerdrama uit 1647. Daarbij nam een dolle stier, geschrokken van een vlieger, een boer op de horens. Ook de hoogzwangere boerin die haar man te hulp schoot, moest het ontgelden, wat resulteerde in een door de stier uitgevoerde keizersnede. Het echtpaar overleed, de pasgeborene overleefde wonderwel nog enige tijd. Een ander hoofdstuk gaat dan weer over de vlieger in interieurdecoraties – van behangmotieven en tegeltjes tot bewaarblikken en koelkastmagneten. Er blijken vele onverwachte invalshoeken te zijn om over dit fenomeen te vertellen.
Van speelgoed tot wetenschap
Interessant om hier langer bij stil te staan is het eerste hoofdstuk, over de eerste afbeelding van een vlieger in Nederland – waarschijnlijk zelfs in heel Europa. Dat is op een gravure uit 1618 waarop verschillende spelende kinderen te zien zijn op het Hof van Zeeland (het huidige Abdijplein) in Middelburg. Zestien jaar daarvoor was de VOC opgericht en begon de kolonisatie van Oost-Indië. Middelburg was destijds de tweede handelsstad van de Republiek, dus het is niet verrassend dat het Aziatische speelgoed via deze haven zijn Europese entree maakte.
Maar is de vlieger wel alleen speelgoed? Door de eeuwen heen hebben veel wetenschappers en uitvinders geprobeerd het zwevende voorwerp nuttig in te zetten, zo laten Johannes en Leemans even verderop in hun boek zien. Zo maakte de vlieger al in de achttiende eeuw experimenten met bliksem en elektriciteit en meteorologische metingen mogelijk. Ook werd geprobeerd de hef- en trekkracht van de vlieger in te zetten bij het redden van schipbreukelingen, het voorttrekken van een koets (de char-volant, ‘vliegende wagen’) en personenvervoer. Erg succesvol was dat niet, maar veel recenter – begin deze eeuw – ontwikkelde Wubbo Ockels aan de TU Delft nog een prijswinnend systeem waarbij de beweging van een vlieger elektriciteit opwekt.
Taal en metaforen
Aansprekend vond ik ook de anekdotes over de ontwikkeling van het woord ‘vlieger’ in de Nederlandse taal en het metaforisch gebruik ervan in onder andere gedichten, strips en pamfletten. De vlieger is sterk en kwetsbaar tegelijk, wat hem uitermate geschikt maakt voor symboliek die ook regelmatig politiek wordt ingezet. Tegenwind doet hoger vliegen, hoogmoed komt voor de val en die vlieger gaat niet op.
Ook staat de vlieger geregeld symbool voor een verbinding tussen de hemel en het aardse. In een van de dertien ‘Poëtische Vliegers’ waarin de auteurs tussen de hoofdstukken door kort ingaan op de vlieger in een gedicht, staat De Vlieger van André Hazes centraal. De smartlap uit 1977, waarin hij bezingt hoe zijn zoon briefjes voor zijn overleden moeder vastmaakt aan zijn vlieger, blijkt een bewerking te zijn van een lied van Duo Hofmann uit 1928. Gezongen door de Zangeres zonder Naam kreeg dit nummer grote bekendheid in 1969, toen Gerard Reve het wilde horen tijdens de uitreiking van de door hem gewonnen P.C.Hooft-prijs.
Aanvankelijk sprak dit boek mij vooral aan door de geweldige titel – hoera voor woordgrapjes! – maar gaandeweg raakte ik steeds meer gefascineerd door het fenomeen vliegeren. Ik had geen idee dat daar zoveel interessants over te melden was. Misschien binnenkort toch maar eens een lesje vragen aan mijn buurvrouw.