De Nederlandse taal is al jaren een samenraapsel van woorden uit allerlei andere talen en culturen. Iedere Nederlandse tekst staat bol van de ‘leenwoorden’ uit andere talen. Taalpuristen willen het Nederlands het liefst zo zuiver mogelijk houden. Hoe deden de tegendraadse taalzuiveraars uit de 17e eeuw dat?
Wie stoer is, noemt zichzelf badass en een situatie waarbij je het liefst onder de dekens kruipt van schaamte is akward. De Nederlandse taal gebruikt veel leenwoorden uit het Duits, Frans, Engels, Latijn en het Arabisch. Sommige taalpuristen willen die leenwoorden het liefste uit het Nederlands schrappen en vervangen door een alternatief van eigen bodem. En dat past goed in een Nederlandse traditie, want in de zeventiende eeuw waren ze daar ook al heel druk mee bezig.
In die eeuw wilden Lodewijk Meijer (1629-1681) en Adriaan Koerbagh (1633-1669) het Nederlands als taal van de wetenschap opwaarderen. Koerbagh en Meijer klaagden niet alleen over de ondergeschikte positie van het Nederlands, maar deden ook hun best om het imago van de volkstaal te verbeteren.
In mijn eerdere blog schreef ik al over hun ‘puristische’ en religie-kritische woordenboeken. Ze maakten lange woordenlijsten van Franse en Latijnse leenwoorden waarvoor ze zuiver Nederlandse alternatieven bedachten. Met name Koerbagh gebruikte die woordenboeken om via woorduitleggingen de theologen een veeg uit de pan te geven. Zijn boodschap: het Latijn heeft onze taal vervuild en daarmee de ware betekenis van de woorden geïnfiltreerd met allerlei theologische onzin uit Latijnse boeken. Koerbaghs uitleg over de herkomst van woorden had dus een filosofisch doel: taalzuivering moest leiden tot zuivering van het denken.
Zoals we nu makkelijk de liedjes van rappers na kunnen vlooien op leenwoorden uit het Engels en Arabisch, is het ook eenvoudig om met de woordenboeken van Koerbagh en Meijer te onderzoeken hoe ‘verfranst’ of Latinistisch het Nederlands daadwerkelijk was in hun tijd. Ook kan ik nagaan in hoeverre hun pogingen tot taalzuivering enige navolging kregen. Hun woordenboeken zijn gedigitaliseerd en ik kan ze gemakkelijk langs zeventiende-eeuwse teksten leggen. Met een beetje hulp van de computer analyseer ik zo het gebruik van leenwoorden in die teksten.
De frequentie en spreiding van leenwoorden
Welke leenwoorden waren nu precies populair in hun tijd? In Figuur 1 zie je de totale frequentie van de 25 meest voorkomende leenwoorden in een steekproef van 207 (vooral literaire) teksten uit de periode 1650-1699. Ik kwam uit op 10.457 unieke leenwoorden uit drie verschillende leenwoordenboeken van Johan Hofman, Lodewijk Meijer en Adriaan Koerbagh.
Aan dit lijstje zie je vooral dat de strijd van de woordenboekenmakers tegen leenwoorden in sommige gevallen een verloren zaak was. Woorden als ‘psalm’, ‘natuur’, ‘christen’ waren dan misschien niet zuiver Nederlands, maar wel zodanig ingeburgerd in het dagelijkse taalgebruik van hun tijdgenoten dat gewone taalgebruikers ze waarschijnlijk niet meer als leenwoorden herkenden. Dat geldt waarschijnlijk voor alle woorden in deze figuur. Al blijft het natuurlijk wel een steekproef, en dat kleurt de resultaten altijd. In mijn steekproef zitten bijvoorbeeld enkele bijbels en psalmboeken, dat verklaart dat je zo vaak woorden als ‘psalm’ en ‘propheet’ tegen komt.
Daarom is het ook handig om naar de spreiding van de woorden in de steekproef te kijken. In figuur 2 zie je dat er een kleine groep leenwoorden is die in heel veel teksten voorkomen: het linker uiteinde van de curve. De meeste leenwoorden vind je in de lange uitloop aan de rechterkant. Die leenwoorden werden slechts in een handjevol teksten gebruikt. Dat wijst erop dat de meeste leenwoorden in hele specifieke taalsituaties voorkwamen. Net als Engelse termen in het hedendaagse Nederlands waren Latijnse termen vaak jargon, overgewaaid uit wetenschappelijke, theologische of ambtelijke teksten. Alhoewel er dus wel een Nederlands alternatief was voor die woorden, werden ze niet veel gebruikt.
Vergelijk het met het hedendaagse Nederlandse alternatief voor helicopter: er zullen maar weinig mensen zijn die het dan over een wentelwiek hebben. Hoe zeldzaamheid de meeste leenwoorden zijn zie je ook terug in het gegeven dat slechts 1799 (17.2%) van de lijst van 10.475 leenwoorden daadwerkelijk voorkomt in de teksten van deze steekproef.
In het algemeen varieerde het leenwoordengebruik flink: sommige auteurs schreven expres zuiver Nederlands. Anderen waren zich niet van hun gebruik van leenwoorden bewust, en weer anderen probeerden hun taalgebruik wat op te poetsen met extra veel Franse en Latijnse termen.
Opmars van leenwoorden
Net als nu waren leenwoorden een natuurlijk onderdeel van de taal in de tweede helft van de zeventiende eeuw. Ze komen voor in de meeste teksten, hoewel in geringe mate: gemiddeld 16 voor elke 1000 unieke woordtypes (woordenboekvormen inclusief alle bijbehorende vervoegingen en varianten). Het valt vooral op wanneer het leenwoordgebruik in een tekst sterk van dat gemiddelde afwijkt. Als er bijvoorbeeld vrijwel geen enkel leenwoord voorkomt, dan is dat een aanwijzing voor een bewuste, stilistische voorkeur voor zuiver Nederlands en mogelijk (hoewel lang niet altijd) een ideologische associatie met vroege Verlichtingsdenkers als Meijer en Koerbagh.
Sommige vertalers van Descartes en Spinoza gaan bijvoorbeeld aantoonbaar puristischer vertalen onder invloed van het taalpurisme van Meijer, Koerbagh en de grote vertaler Jan Hendrik Glazemaker. Maar de opmars van leenwoorden hielden zij er niet mee tegen. Daarvoor was de Nederlandse Republiek, en dus het Nederlands, al veel te veel verbonden geraakt met de rest van de wereld.
a data-pin-do=“embedPin” data-pin-lang=“nl” href=“https://www.pinterest.com/pin/689754499151489163/”>
/a>
Inzage in de methode
Zoals ik beschreef in mijn blog Hoe leest een computer Spinoza? wordt het steeds gebruikelijker in kwantitatief wetenschappelijk onderzoek om de gebruikte code en data beschikbaar te stellen. Dat heb ik ook gedaan voor de analyse die ik hierboven beschreef. Als je wilt kunt je de analyse-stappen nakijken en herhalen door middel van een Jupyter Notebook (lees hier meer over Jupyter). Je kunt zo’n Notebook draaien door de Python-omgeving Anaconda te installeren op je pc, of via Google Colab, dat Google aanbiedt via z’n cloud-dienst Google Drive.