Naar de content

'De strijd over modernisering en tradities van boerderijen werd best heftig gevoerd'

Interview met Sophie Elpers over wederopbouwboerderijen in Nederland

nai010 Uitgevers

Dat de steden Rotterdam, Den Haag en Arnhem grotendeels verwoest werden tijdens de Tweede Wereldoorlog is algemeen bekend. Maar ook de boerderijen werden hard getroffen: maar liefst negenduizend werden er vernietigd. Onderzoeker Sophie Elpers schreef een boek over de strijd rond de wederopbouw.

20 maart 2019

Op het Nederlandse platteland zijn boerderijen niet meer weg te denken. Toch stonden er tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog in sommige gebieden amper nog boerderijen overeind. De plannen voor de wederopbouw begonnen al tijdens de oorlog en zorgden voor een groot spanningsveld. Moesten de gebouwen neergezet worden met behoud van traditie of zo innovatief mogelijk? Over dit spanningsveld schreef Sophie Elpers het boek ‘Wederopbouw boerderijen’. Zij is onderzoeker etnologie aan het Meertens Instituut en wetenschappelijk medewerker van het Kenniscentrum Immaterieel Erfgoed.

Waarom ontstond er een spanningsveld tussen traditie en moderniteit bij de wederopbouw?

Veroeste boerderij op het Zeeuwse Walcheren in 1945.

nai010uitgevers

“Voor bepaalde groepen symboliseerden de boerderijen traditionele waarden en versterkten ze de nationale identiteit. Een boerderij is veel meer dan alleen maar een gebouw dat nodig was voor landbouw of veehouderij. Het zorgde destijds, vooral net na de Tweede Wereldoorlog, voor een grote discussie. Moeten we vooral aan de modernisering en de landbouw denken of zorgen de boerderijen voor nationale samenhang en dienen we ze in oude glorie te herstellen?”

“De slogan was eenheid in regionale verscheidenheid. Het was ingewikkelder dan het op het eerste gezicht lijkt. Want wat was typisch voor een bepaalde regio? Er werden kaarten gemaakt van boerderijtypen, die in bepaalde streken stonden. Bijvoorbeeld een kophalsromp in Groningen en een gesloten hoeve in Zuid-Limburg. Deze typen werden gezien als een soort iconen waaraan de wederopbouw moest voldoen. Maar er waren ook moderniseerders die voor het vertalen van deze types pleitten, omdat nieuwe gebouwen veel beter voldeden aan de eisen van de landbouw.”

Wat wilden de boeren?

“Toen ik mijn onderzoek begon, dacht ik dat zij hun oude boerderijen terug zouden willen. Zij moesten immers met het verlies in het reine komen. Maar zowel uit historisch materiaal als uit de interviews die ik heb afgenomen blijkt dat helemaal niet. De streekeigen vorm vonden de meesten helemaal niet belangrijk. Ze wilden juist moderniseren. Ze zochten een plek die praktisch was en waar ze goed konden werken.”

Hoe maakten ze die wensen kenbaar?

“Door zich te organiseren en uit te spreken. Ook de boerinnen deden dit. Ze kwamen via verenigingen als de plattelandsvrouwen bij elkaar. Zij richtten zich overigens minder op het bedrijfsgedeelte; dat werd bij de wederopbouw gezien als het domein van de man. Al werkten vrouwen meestal wel mee in de stal en op het land. Toch hadden boerinnen het vooral over het woongedeelte: hoe de keuken ingericht werd, waar de waterleiding kwam, hoe de slaapkamers eruitzagen en dat er geen tochtige woonkamer was. Ze maakten speciale brochures die ze aan architecten uitdeelden.”

Werd er naar ze geluisterd?

“Jazeker. In het begin van de wederopbouwperiode werden veel boerderijen gebouwd waarvan de buitenkant vrij traditioneel was, maar die van binnen modern waren. Boeren zaten in adviescommissies van het Bureau Wederopbouw Boerderijen, dat alles coördineerde en organiseerde. Maar zij eisten ook ter plekke vaak invloed op de wederopbouw en bespraken wat ze wilden met de architect en aannemer. Daardoor was er ook geen standaardisatie, maar ontstonden individuele boerderijen. Ik hoorde ook grappige verhalen, zoals een boer die een architect opsloot en pas wilde laten vertrekken als hij de staldeuren in een bepaalde vorm zou maken. Overal werd trouwens voor lokale architecten gekozen, ook omdat zij bekend waren met de regionale eisen van de boeren en de regionale bouwstijlen.”

Was er een echte overlegcultuur, waarbij naar alle partijen werd geluisterd en een compromis werd gezocht?

“De strijd over modernisering en tradities werd best heftig gevoerd, maar men zocht ook naar toenaderingen. Dat lukte in de eerste jaren van de wederopbouw, toen boerderijen ontstonden die een traditionele vorm lieten zien en van binnen gemoderniseerd werden. Maar de landbouwsector stelde zich, ondersteund door de overheid, later steeds meer compromisloos op. In deze tijd ging het debat steeds ook over kwesties rond zeggenschap en expertise. De Stichting voor de Landbouw pleitte ervoor om architecten buitenspel te zetten. Boeren hadden geen architect nodig, was hun devies. Timmerlieden en bouwvakkers konden de klus wel klaren. Uiteindelijk zouden de moderniseerders een sterkere positie verwerven. Kwesties van traditie en modernisering werden steeds duidelijker onderhevig gemaakt aan de economische werkelijkheid die dringend een verlaging van de kosten van de boerderijbouw en een modernisering van de boerderijen vereiste. De meeste wederopbouwboerderijen kregen wel een streekeigen uiterlijke vorm, maar juist bij de boerderijen uit de late wederopbouwjaren (tussen 1950 en 1955) tekende zich duidelijk de tendens naar het verlaten van de streektypen in de boerderijbouw af.”

Waarom wilde jij dit onderzoeken?

“Er is veel bekend over hoe steden als Rotterdam, Den Haag en Arnhem werden getroffen tijdens de oorlog en hun wederopbouw. Het platteland is veel minder intensief onderzocht, dat was grotendeels onbekend terrein. Dat vond ik opmerkelijk, omdat de schade er zo groot was. Tussen Groesbeek, Arnhem en Nijmegen stond bijna geen boerderij meer overeind. Het is nu nog te zien wat daar bij de wederopbouw is neergezet, dus is er is ook een duidelijke connectie met het heden die mij aansprak. Dat geldt ook voor het debat over tradities. Momenteel is die discussie er ook. Hoe gaan we om met moderne stallen voor grootschalige landbouw? Hoe passen we nieuwe boerderijen in het landschap in, zodat mensen het mooi vinden? Die vragen blijven relevant en dat maakt dit onderzoek zo spannend.”

  • Sophie Elpers, Wederopbouwboerderijen, agrarisch erfgoed in de strijd over traditie en modernisering, 1940-1955, nai010 uitgevers, 327 p., 39,95 euro.
ReactiesReageer