In het donker ziet iedereen minder goed, maar als er iets aan je ogen mankeert is dat onevenredig veel moeilijker. Dit blijkt uit publieksonderzoek in het kader van het Weekend van de Wetenschap 2015. Oogartsen zouden daarom betere diagnoses stellen als ze hun patiënten bij zwak licht testten.
Hoe gaat dat bij de opticien of oogarts: je gezichtsscherpte wordt getest door te kijken naar een lichtbak met zwarte letters aan de muur tegenover je. Er is veel licht, dat vooral uit één richting komt, het contrast is maximaal en het beeld staat stil. Zelfs met flink wat staar in je ooglens of een beperkt gezichtsveld kun je dan nog behoorlijk kleine letters onderscheiden.
Ronald Bierings, onderzoeker bij het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) en oogarts in opleiding, denkt dat het zicht van patiënten ook onder minder gunstige omstandigheden getest moet worden om oogafwijkingen al in een vroeg stadium op te sporen. Om zijn vermoeden te onderbouwen werd vorig jaar, tijdens het Weekend van de Wetenschap 2015, een app gelanceerd waarmee mensen met hun smartphone de lichtsterkte ‘s avonds op straat konden meten . Vervolgens gaven ze aan hoeveel moeite ze hadden om op die plek goed te zien, en of ze een al geconstateerde oogafwijking hadden zoals staar, glaucoom, maculadegeneratie of diabetes-gerelateerde afwijkingen.
Uit de ruim vijfduizend rapportages van het afgelopen jaar blijkt dat mensen met een oogaandoening veel meer moeite hebben met zien in het donker dan mensen met gezonde ogen. Dat ligt op zich nog voor de hand, maar verrassend is wel dat dit verschil bij helder licht grotendeels verdwijnt. Bij daglicht of helder kunstlicht redden mensen met oogaandoeningen zich ongeveer even goed als mensen die niets aan hun ogen mankeren.
Lasbril op
Bierings vermoedt daarom dat oogaandoeningen in een vroeg stadium juist niet goed op te sporen zijn bij helder licht. Met andere woorden: onder de omstandigheden in de spreekkamer van de oogarts die nu gebruikelijk zijn. Bierings: “We zijn nu onderzoek aan het doen bij patiënten die we een soort lasbril opzetten, met filters die een tiende, een honderdste en een duizendste van het licht doorlaten.”
Mocht je denken dat een bril die 99,9 procent van het licht tegenhoudt iedereen stekeblind maakt, dan klopt dat niet: als je op een terrasje in de zon zit, ontvangt je oog tot wel een miljoen keer meer licht dan wanneer je op een maanloze nacht door een natuurgebied loopt.
Lang traject
Bierings denkt zeker nog een jaar nodig te hebben om onder goed gecontroleerde omstandigheden te testen of de diagnose van oogaandoeningen inderdaad beter gaat bij schemerlicht. Stel, dat blijkt inderdaad het geval en de resultaten worden gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift. Gaan oogartsen over de hele wereld dan voortaan hun patiënten lasbrillen opzetten? Dat is volgens Bierings veel te simpel gedacht: “Je moet nieuwe testen ontwikkelen, en opnieuw normaalwaardes bepalen bij controlegroepen met goed zicht. En dan moeten fabrikanten bereid zijn om daar nieuwe apparatuur voor te gaan maken, de zorgverzekeraar moet bereid zijn om de nieuwe tests gaan vergoeden…” Kortom, er is nog een lang traject te gaan.