In de historische roman ‘Willem die Madoc maakte’ brengt Nico Dros de schrijver van Van den Vos Reynaerde tot leven en doet hij het verhaal uit de doeken van het mysterieuze handschrift Madoc.
Het leven van letterkundige Willem de Reuvere kantelt honderdtachtig graden wanneer hij een middeleeuws verzamelhandschrift in de schoot geworpen krijgt. Het bevat handschriften van niemand minder dan de schrijver van ‘Van den Vos Reynaerde’. Een van die geschriften is opgesteld in een soort geheimschrift. De Reuvere vermoedt dat het gaat om een versie van Madoc, het mysterieuze en verdwenen middeleeuwse werk dat wetenschappers alleen maar kennen van naam. De Reuvere doet verwoede pogingen het geheimschrift te ontcijferen, maar zonder succes. Op een nacht echter openbaart het verhaal zich als een droom aan de wetenschapper, en de volgende dag start hij met het schrijven van een roman. Daarmee vangt het echte verhaal van Madoc aan, wat deze roman maakt tot een raamvertelling.
‘Willem die Madoc maakte’ is de grote doorbraakroman van Nico Dros, die in 2022 genomineerd werd voor de Libris Literatuurprijs. Dros is behalve auteur ook docent aan de Schrijversvakschool. Hoe zit het met de balans tussen wetenschap en verbeelding in dit boek? Een gesprek met Dros over zijn schrijverschap in relatie tot de wetenschap.
Het boek ‘Willem die Madoc maakte’ is een raamvertelling waarin een wetenschapper zich ontpopt tot schrijver. Vereenzelvig jij je met die wetenschapper, Willem de Reuvere?
“Nou, nee hij is heel anders dan ik. Maar ik vond het een mooi idee om er toch een raamvertelling omheen te hebben, omdat ik daar allerlei ideeën over het schrijven in kwijt kon, want het gaat over iemand die dat voor het eerst in literaire zin doet. Dat is natuurlijk iets anders dan een letterkundig essay of een artikel schrijven. Toen dacht ik: dan kan ik daar terloops allerlei dingen over het schrijfproces die ik bij mijn studenten op de Schrijversvakschool tegenkom doorheen vlechten.”
Op een gegeven moment denk ik: niemand weet hoe het zit, dus nu ga ik het even bedenken
“Dat schrijfproces is een soort verslaving: als je een verhaal maakt, en het loopt een beetje lekker, dan raak je er zelf verslaafd aan, dan wil je er niet zomaar afscheid van nemen. De hoofdpersoon ontdekt zichzelf als schrijver op het moment dat hij als wetenschapper op een dood spoor raakt. En ik vond het wel een mooi idee dat hij dan dat grote handschrift zou ontdekken, de Madoc. Althans, dat vermoedt hij.”
Ergens in het boek staat over het schrijverschap: ‘Het gaat om het creëren van een andere wereld, dat is uiterste empathie.’ Was dit boek voor jou de grootste empathische uitdaging tot nu toe?
“Ja zeker. Ik had wel kennis van de middeleeuwen, maar die bleek allemaal iets te wetenschappelijk. Ik moest meer naar de concrete samenleving toe: wat doen ze, hoe gaat dat, wat geloven ze precies? Als je dat in algemene termen formuleert, dan kun je dat niet tot leven wekken. Dat moet je concreter maken. Ik beschrijf bijvoorbeeld hoe ze in het klooster veren en inkt maken om mee te schrijven. Je hebt goeie en slechte inkt. Maar wat is nou goeie inkt? Dat is mooi om te lezen.”
Middeleeuwse studies
Je hebt geschiedenis gestudeerd en bijvakken gevolgd bij Nederlands, maar in hoeverre ben je bekend met de wetenschappelijke wereld?
“Ik heb wel kansen gehad om in de wetenschap verder te gaan. Ik had een professor die mij erg zag zitten. Die wilde dat ik na mijn doctoraat in Firenze onderzoek zou doen. Maar voor mij werd het schrijven belangrijker. Ik heb ook een paar jaar op de universiteit gewerkt, maar dat inspireerde mij niet. Dus toen dacht ik: ik ga lekker door aan mijn roman, en dat proefschrift laat ik even zitten. Uiteindelijk heb ik dat toch nog verwerkt tot een bundel historisch letterkundige essays.”
Dus je kent beide werelden eigenlijk goed. Je laat in het eerste deel van het boek ook zien dat je veel kennis hebt van middeleeuwse handschriften.
“Weet je hoe dat komt? Mijn dochter heeft middeleeuwse boekwetenschap gestudeerd. Ze had een fantastische scriptie geschreven en had een aantal boeken waarvan ze vond dat ik ze moest lezen. En toen heb ik daar een beetje mijn eigen verhaal van gemaakt. En ik vond ook het idee van die vondst van dat manuscript ongelooflijk spannend. Die Madoc fascineerde me al tijdens mijn studie.”
De Reuvere zegt dat er honderden studies zijn over Madoc. Is dat zo en hoeveel heb je ervan gelezen?
“Ja, ik heb er een stuk of vijftien van gelezen. Daar zaten goeie stukken tussen die iets zeiden over die tijd, maar over Madoc raakte ik niet enthousiast. Wat je dan in Vlaanderen bijvoorbeeld hebt, is dat elk stadje of dorp erop aast om die figuur van Willem, die dat gemaakt zou hebben, uit hun regio te laten komen. Dat is een soort Vlaamse sport onder wetenschappers. Dus toen dacht ik: ik laat hem in mijn boek lekker aanspoelen aan de Vlaamse kust. Hebben we dat gelul ook niet.”
“Voordat ik aan dit boek begon had ik uit interesse al verschillende middeleeuwse studies en ridderromans gelezen, maar ook bijvoorbeeld ‘De naam van de Roos’ van Umberto Eco. Je moet om zo’n roman te schrijven ook wel alles weten. Bijvoorbeeld over dat zwaardvechten. Gelukkig bleek er een unieke studie te bestaan over de oorlog in de middeleeuwen waarin allerlei technieken staan beschreven, en over de wapens die ze gebruikten. Dan weet je precies hoe het eraan toeging.”
In hoeverre moet het voor jou allemaal historisch kloppen?
“Ik wil wel echt de details weten: hoe gaat het als zo’n rij met lansen optrekt. Maar op een gegeven moment denk ik ook wel: niemand weet eigenlijk hoe het zit, dus nu ga ik het even bedenken. Maar dan nog moet het altijd waarachtig zijn. Ik ben wel heel serieus wat betreft de geloofwaardigheid. Dingen moeten een beetje kloppen.”
“Zoals wat ik schrijf over de kunst van het brandenwijn maken. Die kunst is van Arabië naar Italië gekomen, dat vind ik wel belangrijk om te weten. En dat de geestelijkheid dat een medicijn noemt, maar ondertussen zitten ze gewoon te zuipen.”
“Ik vraag me tijdens het schrijven ook af: waar praten deze mensen in het alledaagse leven over? Dan lees ik iets over de geest in de wijn en ga ik zitten denken: die geest heeft misschien wel te maken met de fermentatie en zo beschrijf ik dat. Maar dan maak je wel een heel grote sprong opeens in het middeleeuwse denken, want daarmee zit je in het materialisme. Dus dat moet je wel behoedzaam brengen. Net zoals ik Madoc op een gegeven moment laat denken: maar is de ziel dan ook iets organisch van nature? Voor een middeleeuwer is het verschrikkelijk om zoiets te bedenken, want iedereen gelooft op dat moment dat je een lichtgevend wolkje in je borst hebt en dat is je ziel.”
In jouw boek is Madoc zijn tijd ver vooruit. Hij heeft moeite met het christendom. Is dat ook wetenschappelijk waarschijnlijk? Is het geopperd vanuit de wetenschap?
“Dat heb ik helemaal zelf bedacht. Voor een wetenschapper is dit een nogal ongebruikelijke afslag. Die probeert immers binnen de lijntjes te kleuren. Een wetenschapper zal eerder zeggen: dat weten we niet, daar is geen bewijs voor. En ik denk: waarom niet, want de middeleeuwse mens is niet veel anders dan de moderne mens. Sommigen zullen hebben gedacht dat God en zijn hele santenkraam niet bestond, maar zij kwamen daar niet openlijk voor uit, omdat dit je dood betekende. Toch zullen er altijd mensen geweest zijn die die denkstap van Madoc wel zetten in de verbeelding.”
Dagdroom
Het werk Madoc wordt in het boek van Dros voorgesteld als een ketters geschrift met de titel ‘Duo insomnia’, het werk van de twee dromen. Daarin probeert Madoc een andere samenleving te beschrijven, waarin de kerk geen rol meer speelt. Het droommotief komt veel terug in het boek. Is dat ook een beetje hoe een boek zich aan jou openbaart?
“Het is een dagdroom eigenlijk, waarbinnen ik schrijf, maar een dagdroom kun je wel een beetje regisseren. Die kun je dichterbij halen. Je kunt schrijvers of dichters lezen die inspirerend zijn of je eigen tekst teruglezen. Als je eraan gaat werken dan komt het wel. Het is niet zo dat je moet gaan zitten wachten tot de muze neerstrijkt, want dat kan maanden duren. Maar de wetenschap dat de inspiratie terugkomt, als je dat een paar keer hebt meegemaakt, die zorgt dat je in het zadel blijft.”
In het naspel verwijst de wetenschapper naar Aristoteles die de dichtkunst verheft boven geschiedschrijving. En hij stelt dat een fictief verhaal, ontsprongen uit de verbeelding, meer universele zeggingskracht heeft. Kun jij dit nog eens duiden?
“Wat Aristoteles volgens mij wil zeggen: dichters kijken met andere ogen naar de wereld en zien daardoor meer. En dat kunnen ze overdragen. Het zijn op een bepaalde manier zieners, omdat ze zich in een stemming van vervoering weten te brengen. Sommige wetenschappers hebben dat ook trouwens. Die concentratie, en eigenlijk op het randje van gekte doorgaan.”
“Ik heb zelf heel veel gelezen in mijn jeugd. En volgens mij doet de romankunst heel veel met je geest. Dat is anders dan wanneer je bijvoorbeeld een wetenschappelijke opleiding volgt. Dan kan ook veel met je doen, en dat kan ook inspireren, en ik geloof ook dat je dan bergen kunt verzetten, maar de literatuur kan alles omvatten: de wetenschap, de filosofie én de theologie.”