Binnen de wetenschap heerst vaak nog het idee dat menselijk sociaal gedrag niet gestuurd wordt door hormonen. Onterecht, volgens psycholoog Peter Bos. Hij onderzoekt de invloed van hormonen als testosteron, oxytocine en cortisol op zorggedrag. “De effecten van hormonen zijn subtiel, maar relevant.”
Wordt menselijk sociaal gedrag gestuurd door hormonen? Het is bekend dat hormonen duidelijk inwerken op delen van de hersenen die we delen met dieren, zoals het diepgelegen limbisch systeem dat emoties aanstuurt. In zowel dieren als mensen wekt testosteron bijvoorbeeld seksuele behoefte op. Daarna wordt het vager. In vergelijking met zoogdieren hebben mensen een goed ontwikkelde neocortex, de bovenste laag van het brein, waarmee we denken en waarnemen. In de wetenschap heerst soms nog het idee dat deze evolutionair jongste laag van het brein zich niet laat sturen door hormonen.
“Maar de neocortex kan ook hormonen binden”, vertelt Peter Bos, van huis uit psycholoog. “Meerdere studies laten zien dat hormonen bijvoorbeeld cognitieve empathie beïnvloeden, je bewust inleven in de emoties van anderen.” Bos promoveerde aan de Universiteit Utrecht op de vraag hoe testosteron van invloed is op sociaal gedrag, zoals vertrouwen en empathie. Nu doet hij aan de Universiteit Leiden op het grensvlak van sociale neurowetenschappen en pedagogiek onderzoek naar de invloed van hormonen op zorggedrag.
Testosteron staat bekend als het ‘mannenhormoon’. Oxytocine kennen we als het ‘knuffelhormoon’. Cortisol is een stresshormoon. En dan heb je nog estradiol, het ‘vrouwenhormoon’. Ieder mens heeft al deze hormonen in het lichaam, alleen verschillen de hoeveelheden tussen mannen en vrouwen en van persoon tot persoon. Ze beïnvloeden via verschillende wegen hoe zorgzaam iemand is. NEMO Kennislink vroeg Bos hoe hormonen zich met de opvoeding bemoeien.
In hoeverre dicteren hormonen menselijke beslissingen en gedrag, zoals partnerkeuze en kinderen opvoeden?
“Hormonen bepalen niet wat wij doen. Als ik iemand een hormoon toedien, kan ik hem niet controleren of besturen. Wel kan het subtiele veranderingen teweegbrengen. Hoeveel varieert tussen individuen. Dat zie je duidelijk bij de cyclus van vrouwen. De ene vrouw heeft sterke stemmingswisselingen over de cyclus heen, de ander niet. Bij mannen verlopen schommelingen in hormonen geleidelijker. Als ze ouder worden neemt de hormoonspiegel van testosteron af. Sommige mannen hebben daar last van, maar lang niet allemaal. Een algemene uitspraak over het effect van hormonen op gedrag kan je daarom nooit doen.”
Uit wat voor gedrag bestaat goede zorg?
“We zien dat kinderen zich cognitief en sociaal-emotioneel goed ontwikkelen als ze bijvoorbeeld worden opgevoed op een ‘sensitieve’ manier. Dat betekent dat een opvoeder de signalen die een kind uitzendt kan oppikken en daar adequaat op kan reageren. Als een kind jengelig is, kan je weglopen, een tik geven of je afvragen of hij misschien moe is. Een ruk aan de arm als het kind te dicht bij het treinspoor komt is een adequate reactie. Doet een opvoeder dat thuis als het niet noodzakelijk is, dan is dat niet passend en draagt het niet bij aan een gezonde ontwikkeling voor een kind. Dat kun je daarom een minder ‘goede’ opvoeding noemen. Sensitiviteit betekent eigenlijk: goed afstemmen op de behoeften van een kind, en niet hardhandiger zijn dan nodig. Daarnaast is empathie belangrijk gedrag, oftewel kunnen begrijpen wat de behoeftes van een kind zijn. Dat bij elkaar noemen we goed zorggedrag.”
En hormonen beïnvloeden dat gedrag dus?
“Ja. Over testosteron, estradiol, cortisol en oxytocine is het meest bekend bij zorggedrag, maar dat zegt niet dat het de belangrijkste hormonen zijn. Van prolactine weten we, behalve dat het vrijkomt bij borstvoeding geven, bijvoorbeeld nog heel weinig. Het overgrote deel van het onderzoek naar hormonen is correlationeel; we nemen wat spuug of bloed af, meten de hormoonwaardes en linken het aan gedrag. Probleem is dat je dan nooit weet of het gedrag de oorzaak of het gevolg is van die hormoonwaardes.”
Hoe kan je daar wel achter komen?
“Mijn collega’s en ik deden in het verleden vaak toedieningsstudies. Zo gaven we een groep vrouwen de ene keer testosteron en de andere keer een placebo, terwijl ze in de fMRI-scanner lagen. We keken hoe hun hersenen reageerden op het geluid van huilende baby’s. We dachten dat moeders het gehuil na testosteron minder interessant vonden. Maar we zagen het omgekeerde: hun brein reageerde sterker op de huilende baby’s dan de groep met placebo. Ze willen ‘zorgen’. Op vragenlijsten vulden ze ook in het huilende geluid minder vervelend te vinden.”
Hoe is dat te verklaren? In uw proefschrift schrijft u toch dat testosteron daalt in vrouwen en mannen die een kind krijgen, en dat testosteron minder empatisch maakt?
“Mijn theorie is dat testosteron eerst omhoog gaat als je wordt blootgesteld aan gehuil. Het is een signaal dat er actie vereist wordt door jou als verzorger. Verleen je die zorg? Dan zakt testosteron en gaan hormonen die belangrijk zijn voor zorggedrag, zoals oxytocine, weer omhoog. Met andere woorden: zorg vereist soms dat je adequaat actie onderneemt en testosteron kan daarvoor zorgen.”
Waarom test u het effect van testosteron op vrouwen?
“Rond sociaal-emotioneel gedrag zijn veruit de meeste studies bij vrouwen uitgevoerd. Bij hen is de concentratie in het bloed makkelijker te verhogen omdat vrouwen van zichzelf een laag niveau testosteron hebben. Een Amerikaanse onderzoeksgroep die het nu toedient bij mannen, vindt niet al onze effecten terug. Wat je over het algemeen ziet is dat oxytocine en testosteron vooral effect hebben op mensen die al wat afwijking laten zien. Een voorbeeld: vrouwen zijn gemiddeld genomen beter in het herkennen van emoties dan mannen. Geven we testosteron aan vrouwen, dan worden ze er wat minder goed in, terwijl mannen hetzelfde blijven reageren. Het geeft wederom aan hoe subtiel de effecten van hormonen zijn.”
Wat doet het stresshormoon cortisol met het zorggedrag van jonge ouders?
“In een samenwerking met de Radboud Universiteit maten we de cortisolwaardes bij vaders in spe, als reactie op hun omgang met een huilende pop. De vaders die toen hoge waardes hadden, waren na de geboorte minder sensitief met hun eigen kind. Deze resultaten wil ik nu gaan repliceren in een tweede studie. Over die relatie tussen stress en kwaliteit van opvoeding willen we meer nadenken. In welke mate stelt de stress die ouders ervaren hen in staat goede zorg te verlenen? Die vraag is voor iedere zorgverlener, ook in de thuiszorg bijvoorbeeld, interessant. Mijn idee is dat hormonen in de hersenen in alle zorgsituaties parallel werken, maar het is nooit onderzocht.”
Wat is er bekend over het effect van estradiol? Werkt dat bij mannen en vrouwen hetzelfde?
“Over estradiol weten we nog minder dan over testosteron. Merkwaardig als je bedenkt dat een groot deel van de bevolking dagelijks hormonale anticonceptie met estradiol gebruikt. We hebben geen idee of moeders die aan de pil zijn ander zorggedrag vertonen. Aan de Universiteit Utrecht is collega Estrella Montoya ermee bezig.”
U bent zelf vader van drie jonge kinderen. Levert dat meerwaarde voor uw onderzoek?
“Het maakt dat je genuanceerder denkt over je eigen uitkomsten. Ik kijk naar hormonale systemen maar weet ook hoe bepalend de situatie is voor gedrag, zoals de aanwezigheid van kinderopvang of een baan hebben. En al vind ik mezelf een gevoelige ouder, ik heb ook weleens midden in de nacht gedacht ‘stop met janken!’. Dan ben je ineens een stuk minder gevoelig. Het is goed om in de praktijk te ervaren wat je in het lab wil nabootsen of proberen te begrijpen.”