Naar de content

De dialecten van het Nederlands

Een kaart van Nederland met cijfers.
Een kaart van Nederland met cijfers.
Wikimedia Commons

Dat er tegenwoordig nog dialecten bestaan, is eigenlijk een wonder. We worden zo overspoeld door allerlei vormen van nationaal Nederlands, dat je zou verwachten dat die kleine regionale talen helemaal weggedrukt worden. Maar dat valt mee. Wie met de trein van Groningen naar Maastricht reist, hoort meer dialect dan ABN. Niet meer de dialecten in hun oorspronkelijke vorm: daar is door de opkomst van het ABN veel van afgesleten. Maar je kunt er iemands herkomst nog altijd goed aan afhoren.

22 oktober 2012

De dialecten zijn de rechtstreekse nakomelingen van het Indo-Europees, een oertaal waar vrijwel alle Europese talen van afstammen en die omstreeks 5000 voor Christus gesproken moet zijn in een gebied ten noorden van de Zwarte Zee. Doordat in de loop van eeuwen steeds groepen mensen wegtrokken uit dat gebied, zich elders vestigden en geen contact meer hadden met andere groepen, begon hun taal zich op een eigensoortige manier te ontwikkelen. Daardoor gingen de talen van al die groepen steeds meer van elkaar verschillen.

Sch..p

De tegenwoordige dialecten kun je zien als de eindfase van dat grootschalige divergeringsproces. Welke grote variaties dat divergeren veroorzaakt heeft, zelfs in een klein taalgebied als het Nederlandse, zien we als we eens kijken naar de klinkers. Tegenover de aa die het Standaardnederlands heeft in een woord als schaap, kennen de dialecten de vormen scheep, schiep, schaap, scheup, schaep en schoap. Een even divers patroon vertonen de andere lange klinkers. Een voorbeeld: groen dat naast zich heeft gruun, greun, gruin, grien en green. Bij de korte klinkers is het al niet anders: rug, rog, reg, rig. Je kunt eruit concluderen dat tegenover één klinker van het Standaardnederlands er gemiddeld vier à vijf staan in de dialecten.

Bij medeklinkers zie je veel minder variatie. Dat is gemakkelijk te verklaren. Een geluid als dat van de k kun je alleen maar achter in je keel maken. Articuleer je met een ander deel van je mondholte, dan wordt ‘t een andere medeklinker waardoor ook vanzelf een ander woord ontstaat: kan naast pan naast dan. Bij klinkerveranderingen zijn de gevolgen niet zo ingrijpend.

Alle varianten van schaap die hierboven genoemd zijn, herkent iedereen als schaap. Een woord heeft eigenlijk geen specifieke klinkers nodig om herkend te worden: sch..p. Daarom hebben klinkers ook veel meer vrijheid om te veranderen en dat verklaart weer de grote verscheidenheid die ze in onze dialecten vertonen.

Zuiver toeval

Van alle taalverschijnselen trekken woorden de meeste aandacht. Dat is ook wel begrijpelijk. Spraakklanken, woordvormingsprocessen en zinstypen hebben alleen een intrinsieke waarde, een waarde om wat ze zijn. Die hebben woorden ook, maar die verwijzen bovendien naar verschijnselen buiten de taal, doordat ze er de naam van zijn. Een woord als schaap bestaat uit vier spraakklanken, een s, een ch, een aa en een p; het kan voorafgegaan worden door een lidwoord en het kan zinsdeel zijn. Dat is de grammaticale kant. En dan is er ook nog de semantische kant: schaap is de naam van een dier.

De combinatie tussen woordvorm en woordbetekenis is ooit, meestal in een ver verleden, ontstaan. Hoe dat komt weten we niet, wat we wel weten is dat deze en eigenlijk elke combinatie van een woordvorm en de bijbehorende betekenis zuiver toeval is. Dat zo’n dier schaap heet, weten we omdat iemand ons dat gezegd heeft. Aan dat schaap kunnen we dat niet aflezen. Het beest had net zo goed raaks kunnen heten. De toevalligheid van de combinatie woordvorm-woordbetekenis impliceert dat die nooit op twee plaatsen tegelijk ontstaan kan zijn. En dat heeft weer tot gevolg dat twee plaatsen (of gebieden) met hetzelfde woord voor een bepaald begrip dat van elkaar overgenomen moeten hebben of elk van een derde plaats of een ander gebied.

In het hele taalgebied is schaap of een variant van dat woord de naam voor ‘schaap’. Veel vaker komt het voor dat er voor één begrip meerdere namen bestaan, soms zelfs heel veel. Zo heeft de vlinder er meer dan vijftig: kapel, botervlieger, papillon, vlinder, enzovoorts. Daar zitten evenzovele geschiedenissen aan vast. De naam papillon is bijvoorbeeld een leenwoord uit het Frans; kapel komt uit het Latijn, maar vlinder is een Germaans woord dat verband houdt met een werkwoord dat ‘fladderen’ betekent.

2000 dialecten

Maar hoeveel dialecten zijn er dan precies? Dat is een vraag die eigenlijk niet te beantwoorden is. Want wat moeten de criteria zijn om het ene dialect van het andere te onderscheiden. Klinkerverschillen? Maar de begrenzingen van de verschillende realiseringen van de klinkers lopen kriskras door elkaar. Dialect A heeft bijvoorbeeld scheep en grien; Dialect B scheup en grien; Dialect C scheep en gruun; en zo kun je doorgaan. En dat betreft dan nog maar twee klinkers, de aa en de oe.

Tel je de kleinste onderlinge verschillen tussen twee plaatsen mee, dan hebben Nederland en Vlaanderen bij elkaar misschien wel 2000 verschillende dialecten.

In de praktijk van dialectologie wordt voornamelijk gekeken naar klankverschillen die in een groot aantal woorden voorkomen. Bijvoorbeeld de tegenstelling ii (blieven, wief, wien, kieken, lieken, mien, zien, enzovoorts) en ei (blijven, wijf, wijn, kijken, lijken, mijn, zijn, enzovoorts).

Als je zo te werk gaat kom je uiteindelijk uit op zo’n 24 groepen van dialecten met een aantal identieke kenmerken. Voor een klein taalgebied als het Nederlandse is dat niet gering.

Minderwaardig

Waarin verschilt een dialect nu van een taal? Taalkundig bezien is er geen enkel verschil tussen een taal en een dialect. Het ABN, onze standaardtaal, heeft een grammatica, een verzameling regels die de sprekers ervan weten toe te passen. Maar dat geldt ook voor een dialect. Trouwens, het ABN zelf is een Hollands dialect: het heeft alleen de status gekregen van algemene Nederlandse omgangstaal en het heet daarom en ook alleen daarom een taal. Die algemene functie verklaart ook waarom de grammatica van het ABN schriftelijk vastgelegd is; bij de meeste dialecten is dat niet gebeurd, maar dat maakt natuurlijk niets uit. Een dialect is net zo goed een taal. Het wordt alleen maar in een klein gebied gesproken, terwijl het ABN in ons hele taalgebied functioneert.

http://www.youtube.com/watch?v=4dfMiaFgu30

Tegenover de taalkundige gelijkwaardigheid van taal en dialect staat een groot maatschappelijk verschil. Een dialect wordt vaak gezien als minderwaardig. Meestal is dat omdat er neergekeken wordt op de sprekers ervan. De kijk op dialect is trouwens aan schommelingen onderhevig. Nu eens is die negatief, dan weer blijken dialecten, vooral als erin gezongen wordt, enorm populair. Dat is een aanwijzing dat ze over taaie levenskracht beschikken.

Literatuur:
  • Dialectatlas van het Nederlands (red. Nicoline van der Sijs) Bert Bakker, Amsterdam 2011.
Dit artikel is een publicatie van Kennislink (correspondentennetwerk)