Een bionische arm, laserogen, een hersenimplantaat. De term cyborg roept associaties met sciencefiction op - en weerstand. De grens tussen geaccepteerde hulpmiddelen en zo’n cyborg is echter troebel.
Geen ruimtepak, maar een op de ruimte aangepaste mens. Met die gedachte introduceerden twee Amerikaanse wetenschappers het begrip cyborg in 1960. De evolutie maakte de mens geschikt voor een leven op aarde, technologie zou dat kunnen doen voor een leven buiten de dampkring, schreven ze een jaar voor de eerste mens daadwerkelijk de ruimte in ging (nog gewoon in ruimtepak).
De behoefte aan zuurstof is bijvoorbeeld een flinke handicap in de ruimte. Een ingebouwd apparaat dat de CO2 die we normaalgesproken uitademen weer omzet naar zuurstof (O2) zou onze longen overbodig maken. Door de bloeddruk kunstmatig te verlagen en medicijnen tegen straling te injecteren, zouden astronauten mogelijk zelfs zonder beschermende kleding afkunnen. En een kunstmatige winterslaap zou lange ruimtereizen mogelijk maken.
Bij het artikel toonden de schrijvers een cyborg-rat. Geen angstaanjagend beest met stalen klauwen of een geüpgraded brein, maar een wit ratje met ingebouwde pomp, die gedurende de dag kleine doses medicijnen toedient. Het doet denken aan de insulinepompen die het bloedsuikerpeil van diabetespatiënten door de dag heen regelen. En wat te denken van een pacemaker? De cyborgs zijn onder ons, zou je kunnen zeggen.
Hoewel: volgens de oorspronkelijke definitie is een cyborg een mens met upgrades. Een pacemaker herstelt vooral wat stuk is. Maar meestal zien we cyborgs als wezens die organische en kunstmatige elementen combineren. Zo bezien is het tijdperk van de machinemensen al begonnen. Wat is er qua menselijke upgrades al mogelijk? En vanaf welk moment spreken we over cyborgs? Misschien ligt de grens voor ons gevoel wel bij het punt waarop het ongemakkelijk wordt.
Scroll in de slideshow langs de randen van de hedendaagse cyborg: