Naar de content

De basisprincipes van de evolutietheorie

Wikimedia Commons by CC0

Iedereen heeft wel eens van de evolutietheorie gehoord, maar beschrijven waar het werk van Darwin precies over gaat is voor de meeste mensen een stuk moeilijker. Wat bedoelde Darwin eigenlijk met ‘survival of the fittest’ en hoe werkt selectie?

29 oktober 2009
De drie evolutionaire basisprincipes

In 1859 publiceerde Charles Darwin zijn belangrijkste werk On the origin of species. De evolutietheorie die hierin beschreven staat was revolutionair, omdat de wetenschapper beweerde dat iedere soort is ontstaan uit een voorouder. Dit betekent dat soorten in de loop van de tijd kunnen veranderen. Daarnaast stelde Darwin dat het voortplantingssucces van een individu afhangt van zijn eigenschappen en dat alleen de eigenschappen die het best in de omgeving passen terecht komen in de volgende generatie. Daardoor passen soorten zich steeds verder aan. De evolutietheorie leunt op drie basisprincipes; namelijk variatie, selectie en erfelijkheid.

Variatie

Twee individuen van dezelfde soort kunnen sterk op elkaar lijken, maar zijn nooit precies hetzelfde. In de natuur komen kleine verschillen (Darwin noemde ze variaties) binnen een soort heel veel voor. Denk maar eens aan de eigenschappen lengte en oogkleur bij mensen. Volgens Darwin zijn variaties noodzakelijk voor het optreden van evolutie. Dat is ook makkelijk te begrijpen: als alle individuen van een soort identiek zouden zijn, is er geen ruimte voor verandering.
↑ terug naar boven ↑

Selectie

Variaties geven aanleiding tot selectie. Afhankelijk van de omgeving waarin een soort leeft, zijn sommige eigenschappen namelijk gunstig en andere eigenschappen nadelig. Een individu dat voornamelijk gunstige eigenschappen bezit, heeft een grotere kans om veel nakomelingen te produceren dan een individu met veel nadelige eigenschappen. Darwin noemde dit idee ‘het voortbestaan van de best passende’ (survival of the fittest). Dankzij deze natuurlijke selectie komen er steeds meer individuen met de eigenschappen die voor die omgeving voordelig zijn.
↑ terug naar boven ↑

Naast natuurlijke selectie hebben dieren ook te maken met seksuele selectie. Het uiterlijk van een mannetje zegt bij veel soorten iets over zijn kwaliteiten. Op basis hiervan bepaalt een vrouwtje dan ook met welk mannetje ze nakomelingen wil krijgen. Natuurlijke selectie en seksuele selectie kunnen met elkaar in conflict komen. Zo zijn mannetjes die met een opvallend uiterlijk de aandacht van vrouwtjes willen trekken daardoor wel extra goed zichtbaar voor vijanden.
↑ terug naar boven ↑

Erfelijkheid

Darwin wist nog niet hoe, maar hij begreep wel dat planten en dieren eigenschappen aan elkaar konden doorgeven. Dankzij de kruisingsexperimenten van Gregor Mendel, 7 jaar later, en de opheldering van de chemische structuur van DNA in 1953 zagen wetenschappers aan het begin van de twintigste eeuw in dat selectie een genetische basis moest hebben. Veranderingen (mutaties) in de genen van een individu zorgen ervoor dat er variaties binnen een soort ontstaan.
↑ terug naar boven ↑

Dit artikel is een publicatie van Bètafactor i.s.m. Kennislink