Al honderd jaar geleden wezen wetenschappers erop dat de grootschalige CO₂-uitstoot van de industrie de temperatuur op aarde flink kon doen stijgen. Toch wordt er pas de laatste decennia actie ondernomen. Volgens historicus Peter van Dam had men vroeger namelijk een heel andere kijk op het milieu.
Hevige overstromingen, smeltende poolkappen en een stijgende zeespiegel: dat de aardopwarming een ernstige zaak is, is inmiddels wel duidelijk. Toch heeft het opvallend lang geduurd voor dit probleem écht serieus werd genomen. Pas een eeuw nadat voor het eerst werd geopperd dat onze CO₂-uitstoot leidt tot wereldwijde temperatuurstijgingen, zijn we massaal in actie gekomen. Waarom niet eerder?
In 1896 berekende de Zweedse wetenschapper Svante Arrhenius als eerste hoe de CO₂-uitstoot van de industrie de gemiddelde temperatuur op aarde kon doen stijgen. Hij concludeerde dat een verdubbeling van de hoeveelheid CO₂ in de atmosfeer kon leiden tot wel 4 tot 6 graden opwarming – wat hij tien jaar later overigens afzwakte tot 1,6 graden. Andere wetenschappers kwamen destijds tot soortgelijke conclusies.
Met de kennis van nu klinkt dat als een reden om de industrie meteen aan banden te leggen. Maar toen werd er met heel andere ogen naar gekeken. De aardopwarming was nog lang niet bewezen; het was slechts een hypothese. Ook was er maar een handvol wetenschappers die zich ermee bezighield.
Mondiaal perspectief
“Het was iets dat ooit een probleem zou kunnen worden, maar begin twintigste eeuw was het milieu sowieso niet de voornaamste zorg van mensen”, zegt historicus Peter van Dam, die aan de Universiteit van Amsterdam onder meer onderzoek doet naar de geschiedenis van duurzaamheid. “En als men zich met het milieu bezighield, was dat op veel lokalere schaal. Er werd bijvoorbeeld wel gekeken naar de gevolgen van ontbossing voor een bepaalde regio.”
Dat veranderde in de tweede helft van de twintigste eeuw. Mede door de beide wereldoorlogen gingen wetenschappers steeds meer dingen vanuit een mondiaal perspectief beschouwen. “Ze zagen in dat het ecosysteem op de ene plek dat op de andere plek beïnvloedt”, zegt Van Dam. “Daarnaast kwamen er meetpunten waarmee de hoeveelheid CO₂ in de atmosfeer werd bijgehouden. En met de opkomst van de computer kwamen er modellen die de gevolgen van de klimaatverandering wereldwijd in kaart brachten.”
Dankzij die bredere blik en toenemende kennis veranderde Arrhenius’ hypothese in een bewezen verschijnsel: de aarde warmt op door menselijk toedoen. Bovendien zorgde de groeiende industrie ervoor dat die opwarming steeds sneller ging. Daardoor kwam het onderwerp bij beleidsmakers langzaamaan tot leven. “Politici begonnen zich er in de jaren zeventig wel druk om te maken. Het stond bijvoorbeeld op de agenda van de VN-milieuconferentie in 1972’, zegt Van Dam. ‘En bij de klimaatconferentie in 1989 in Noordwijk werd voor het eerst echt gezegd: we gaan er iets aan doen.”
Het bleef echter grotendeels bij woorden. Dat was onder andere te wijten aan de fossiele industrie, die in de jaren negentig met een stevige desinformatiecampagne twijfel zaaide over de klimaatverandering. “Het publiek raakte toen verdeeld over de ernst van het probleem. Die twijfel is direct te herleiden tot de fossiele industrie, die daarmee een lelijke rol heeft gespeeld in het verergeren van de klimaatcrisis”, zegt Van Dam. Toch vindt hij dat het gebrek aan actie niet alleen aan de fossiele industrie te wijten is. “Politici hadden destijds ook meer kunnen doen. Maar het bleef bij dingen zeggen en vervolgens naar elkaar wijzen.”
Noodzaak om te handelen
Die houding is de laatste decennia volgens Van Dam wel veranderd. “Met het Kyotoprotocol in 1997 en het Parijs-akkoord in 2015 zijn er echt concrete doelen gesteld, met een duidelijke argumentatie over wat er gebeurt als we die doelen niet halen. Toen wezen landen zoals Duitsland en de VS niet langer naar elkaar, maar hebben ze gezegd: wij gaan het doen.” De voornaamste reden voor die verschuiving is volgens Van Dam dat de situatie steeds erger wordt. “Het probleem wordt steeds groter, de CO₂-uitstoot neemt alleen maar toe. Daarmee wordt de noodzaak om te handelen ook steeds groter.”
Ook binnen milieubewegingen heeft de afgelopen decennia een omslag plaatsgevonden. “Eerst richtten organisaties zoals Greenpeace en Milieudefensie zich vooral op lokale acties tegen milieuvervuiling. Andere organisaties, zoals Natuurmonumenten, waren bezig met de bescherming van de natuur”, zegt Van Dam. “De afgelopen vijftien jaar zijn dergelijke bewegingen klimaatverandering op de eerste plek gaan zetten. Ook zijn er nieuwe organisaties bijgekomen, zoals Extinction Rebellion. Bovendien hebben die organisaties nieuwe manieren gevonden om de nationale en internationale politiek tot de orde te roepen, bijvoorbeeld met rechtszaken.”
Klimaatverandering wordt voelbaar
In het kielzog van wetenschap, politiek en milieubewegingen raakt ook de samenleving geleidelijk steeds meer betrokken bij het probleem. Waarom nu pas? “Klimaatverandering is een langzaam, onzichtbaar, abstract proces. Het raakt de meeste mensen niet direct. Die hadden lange tijd andere zorgen aan hun hoofd”, zegt Van Dam. Volgens hem begint de ernst van het probleem nu wel steeds meer voelbaar te worden. “In Zuid-Amerika moeten koffieplanten vanwege de aardopwarming steeds hoger geteeld worden. En in Nederland moeten kassen ineens niet alleen verwarmd, maar ook gekoeld kunnen worden. Banken weten: over dertig jaar is een bepaald gebied mogelijk niet langer veilig. De tijdschaal is niet meer zo groot dat je het probleem kunt negeren.”
Toch zijn er nog altijd klimaatsceptici, die denken dat het allemaal wel mee zal vallen, en zelfs ontkenners van het klimaatprobleem. Maar volgens Van Dam moeten we de invloed van die groeperingen niet overschatten. “Klimaatontkenning is vooral een sociale-mediafenomeen en een populistisch sentiment. Het speelt niet zo’n grote rol in ons beleid. Waar het ertoe doet, wordt het probleem wel gezien.”
Zo is de houding tegenover de aardopwarming in ruim een eeuw langzaam verschoven: eerst desinteresse, daarna sluimerende ongerustheid zonder daadkracht en nu flinke bezorgdheid en eindelijk ook actie. Inmiddels zijn de zorgen zelfs zo groot dat er niet alleen wordt nagedacht over het beperken van de uitstoot, maar ook over het aanpassen aan een warmere wereld. “Het IPCC doet nu ook uitspraken over adaptatiemaatregelen”, zegt Van Dam. “Maar adaptatie is niet altijd rechtvaardig. Het hangt heel erg af van de middelen die je hebt. Niet ieder land is bijvoorbeeld in staat om de riolen beter bestand te maken tegen overstromingen. Rechtvaardigheid is cruciaal, bij klimaatbeleid in het algemeen en bij adaptatie in het bijzonder. Hoe helpen we mensen die zelf niet de middelen hebben om aanpassingen te doen?”