Jarenlang trok promovenda Nikki Sterkenburg op met radicaal- en extreemrechtse Nederlanders. Wat drijft hen en waarom blijven ze actief?
Het was op een zaterdag in 2014 toen Nikki Sterkenburg – toen nog journalist voor Elsevier Weekblad – een demonstratie van extreemlinkse activisten in Den Haag bijwoonde. De gemoedelijke sfeer sloeg om toen drie mannen het plein naderden. “Neonazi’s”, gromde een van de antifascisten. Sterkenburg kon haar ogen niet geloven. Zijn dat neonazi’s? Ze leken eerder op hipsters.
De politie stuurde het drietal weg, maar de nieuwsgierigheid van Sterkenburg was gewekt. Ze liet de demonstratie voor wat het was en ging achter de mannen aan. Een gesprek volgde. De jaren erna zou Sterkenburg tientallen radicaal- en extreemrechtse activisten ontmoeten, van harde schreeuwers tot heimelijke internettrollen. Ze wilde weten wat deze mensen beweegt. Haar zoektocht leidde tot een wetenschappelijk proefschrift over extreemrechts in Nederland, dat ze vandaag verdedigt aan de Universiteit Leiden, en het publieksboek Maar dat mag je niet zeggen dat morgen verschijnt bij uitgeverij Das Mag.
Sterkenburg is journalist en wetenschapper. Twee zielen in een lichaam. Als journalist met een interesse in radicalisering stapt ze recht op haar doel af en schrijft ze vlijmscherpe stukken. Als wetenschapper weet ze dat ze haar onderzoeksgroep moet beschermen. Die dubbelrol leidde tot spanningen. Hoe ging Sterkenburg daarmee om, en blijft ze actief in de wetenschap? We spreken erover via Zoom. Sterkenburg zit buiten op een bankje in Amsterdam. Ze verontschuldigt zich dat ze te laat is. De fotograaf voor Het Parool heeft haar net uitgebreid gefotografeerd. “Het wordt een foto voor een zwarte muur. We hebben er een aantal paardenbloemen in geprikt om het nog een beetje leuk te laten lijken.”
Je onderzocht motieven van radicaal- en extreemrechtse activisten in Nederland. Aanvankelijk als journalist, later als promovendus aan de Universiteit Leiden. Vanwaar de overstap naar de wetenschap?
“Als journalist had ik me er al een paar keer over verbaasd dat sommige wetenschappelijke artikelen over radicaal- en extreemrechts volledig gebaseerd waren op mediaberichtgeving. Er was nauwelijks onderzoek waarin mensen zelf aan het woord kwamen. Ik wilde die lacune dichten. Als ik dat dan toch jarenlang ging doen, wilde ik ook wel iets van erkenning in de vorm van een academische titel.”
Dus je klopte gewoon aan bij een universiteit?
“Ik heb mijn promotor geregeld aan de bar van Pauw. Ik kende hem al als journalist. Kijk, ik ben helemaal geen ‘cum laude’-type. Op de universiteit zei niemand tegen mij: ‘Jij bent zo goed, jij moet echt gaan promoveren.’ Dus ik moest een promotor hebben die het veldonderzoek dat ik wilde doen zou begrijpen. Iemand die snapt dat ik hier nu induik en niet eerst een jarenlange literatuurstudie ga doen. Toen ik zag dat hoogleraar en terrorismedeskundige Edwin Bakker bij Pauw zat, heb ik mezelf naar binnen geouwehoerd in de studio. Die avond aan de bar heb ik hem voorgesteld dat ik wel bij hem wilde promoveren en dat we het later nog wel over het onderwerp konden hebben.”
De uitverkorenen
In haar promotietraject onderzoekt Sterkenburg waarom mensen zich aansluiten bij radicaal- en extreemrechts, waarom ze actief blijven en hoe dat zich verhoudt tot de wetenschappelijke literatuur. Ze sprak met neonazi’s, straatactivisten en internettrollen. Allemaal geloven ze dat de eigen groep wordt bedreigd. Dat kan een economische dreiging zijn (mensen pikken onze banen in), een sociale dreiging (ik voel me niet meer thuis in deze maatschappij), een culturele dreiging (Nederland is aan het islamiseren), of een etnische dreiging (we worden minderheid in eigen land). Radicaal- en extreemrechts definieert Sterkenburg als het streven naar een homogene culturele of etnische staat, door middel van het inperken van de burgerlijke vrijheden en grondrechten van religieuze en etnische minderheden, al dan niet met geweld.
Waarom worden mensen actief binnen een radicaal- en extreemrechtse groepering?
“In mijn onderzoek onderscheid ik vijf wegen van toetreding. De spanningszoekers willen vooral provoceren, vaak waren ze al jong lid van een racistische jeugdsubcultuur. De politieke zoekers zijn teleurgesteld in politieke oplossingen en zoeken bredere steun bij radicaal- en extreemrechts. De rechtvaardigheidszoekers zijn boos op de overheid, die voor hun gevoel niets voor hen doet maar wel voor statushouders. De sociale zoekers zijn erin gerold omdat ze een vriend of een buurman wilden helpen.”
“De ideologische zoekers zeggen dat ze al heel jong racistische ideeën hadden, maar konden daar nooit over praten met hun ouders of docenten. Uiteindelijk vonden ze op het internet een ideologische rechtvaardiging van hun gevoelens. Alleen bij deze groep begint het met een ideologie. Bij de rest, zelfs bij de neonazi’s, volgt de ideologie pas nadat ze zijn toegetreden.”
Hoe kwamen deze categorieën tot stand? Gebruikte je een bepaalde wetenschappelijke methode?
“Ze zijn deels gebaseerd op bestaand wetenschappelijk onderzoek, deels op mijn eigen observaties. De eerste vier categorieën zijn vergelijkbaar omschreven in het proefschrift van Annette Linden uit 2009. Zij interviewde aanhangers van extreemrechts van 1996 tot 1999. Je vindt soortgelijke omschrijvingen ook terug in eerder onderzoek over neonazi’s, over radicaal- en extreemrechtse politieke partijen en over protestbewegingen. De vijfde categorie, die ideologische zoeker, is nieuw. Dat heeft te maken met de recente opkomst van alt-right en de meer intellectuele tak van extreem- en radicaalrechts.”
Dat is volgens jou de categorie waarvoor we het meest moeten vrezen.
“‘Vrezen’ vind ik een lastige term. Dan zeg je dat er een dreiging van deze mensen uitgaat, terwijl de meesten nooit geweld zullen gebruiken. Maar als je me vraagt over welke groep ik me het meeste zorgen maak, dan is het die groep. Ze hebben een rotsvast geloof in hun ideologie. Ze zijn minder gevoelig voor praktische en sociale argumenten om iets niet te doen dan activisten uit de andere groepen.”
“De ideologische zoeker is heel succesvol in mensen ompraten. Ze zijn minder recht voor hun raap en dat is een strategie. Ze spreken over een ‘cultuur’, ‘beschaving’ of ‘identiteit’ die wordt bedreigd, terwijl ze eigenlijk ‘rassen’ bedoelen. Ze passen hun boodschap aan zodat ze heel redelijk lijken, totdat je er nog eens bij stilstaat en denkt: wacht even, dit is niet helemaal oké wat nu wordt gezegd.”
Je onderzocht ook wat mensen motiveert om actief te blijven bij radicaal- en extreemrechts.
“Hier speelt een stuk zingeving voor veel mensen. Ik heb ook veel jihadisten geïnterviewd vlak voordat de Islamitische Staat werd uitgeroepen en vlak daarna. Zij waren heel optimistisch, want eindelijk ging gebeuren waar ze al lang op hoopten en wat ze voorspeld hadden. Dat heb je bij extreem-rechts in veel mindere mate. Ze zijn somber en geloven zelf eigenlijk ook niet meer dat hun doelen behaald gaan worden. Toch willen ze niet opgeven, ook vanuit het idee dat ze min of meer de aangewezen persoon zijn. Ze hebben het gevoel dat ze uitverkoren zijn. En het voelt goed dat ze iets doen wat andere mensen niet durven.”
Dubbelrol
Jarenlang bezocht Sterkenburg obscure bijeenkomsten en demonstraties om activisten te leren kennen. Ze maakte altijd meteen kenbaar dat ze journalist en onderzoeker was. Sterkenburg: “Ik zou me ook ongemakkelijk voelen als ik een tijdlang met iemand zou optrekken en pas later zou zeggen: ik ben journalist en wetenschapper en ik ga dit allemaal opschrijven. Dat hoeft ook niet, daar ben ik van overtuigd.”
Want iedereen was wel bereid om je te woord te staan?
“Bijna iedereen. Slechts een enkeling niet.”
Je zou verwachten dat mensen niet willen praten met een buitenstaander.
“Aanvankelijk wilden sommigen dat ook niet, maar op een gegeven moment zagen ze me zo vaak. Dan vergeten ze een beetje dat ik er niet bij hoor. Het hielp ook dat ik goed contact had met een paar sleutelfiguren die het heel interessant vonden dat ik dit onderzoek deed. Uiteindelijk willen mensen ook laten zien dat ze meer zijn dan boze schreeuwers bij demonstraties. Ze willen de gelaagdheid laten zien.”
In je boek schrijf je dat de dubbelrol van journalist en wetenschapper niet altijd makkelijk was.
“Nee, doe het niet! Je hoort continu dingen waar je als journalist echt een goed verhaal van zou willen maken. Maar dan zou ik iemand met naam en toenaam in de schijnwerpers van de media zetten. Dan schaad ik het wetenschappelijke principe ‘do no harm’. Een wetenschapper moet zorgen dat de onderzoeksgroep geen last heeft van deelname. Dat ging steeds meer knellen. Ik ben blij dat dat straks voorbij is.”
Je kunt ook iets horen waarvan je denkt: daar moet ik eigenlijk wat mee doen. En dan mag je niks zeggen.
“Gelukkig heb ik dat niet meegemaakt. Soms hoorde ik wel dat ze iets gingen uithalen, maar dan was dat vooral een openbare-ordeprobleem.”
Het was niet zo dat jij al wist dat ze morgen een moskee gingen bezetten.
“Nee, ik heb ook altijd tegen ze gezegd dat ik dat niet wilde weten. Soms zeiden ze: ‘Weet je wat wij dit weekend gaan doen?’ En dan zei ik: ‘Zeg het niet. Ik wil het niet horen. Ik lees het wel in de krant.’”
Draag je niet ook verantwoordelijkheid om ze op andere gedachten te brengen?
“We hebben wel flinke discussies gehad hoor. Tuurlijk, als ze wilden weten hoe ik erover dacht, dan zei ik het wel. Maar ik was er om in kaart te brengen wat die mensen beweegt. Dat is een andersoortige rol.”
Je schreef ook een publieksboek. Waarom vind je het belangrijk dat een breed publiek hierover leest?
“Een proefschrift is een academisch verhaal, maar vertelt niet hoe het was. Ik merkte dat mensen na afloop van lezingen vooral benieuwd waren naar mijn ervaringen. Hoe kwam je met ze in contact? Was je bang voor ze? Werd je bedreigd? Wat is het gekste dat je hebt gehoord? Wat dacht je toen in die situatie? Ik besprak dit met mijn uitgever, en die zei tegen mij: doe gewoon alsof we met z’n tweeën in de kroeg zitten en jij gaat vertellen wat je de afgelopen jaren hebt meegemaakt. Zo ontstond het boek.”
Van alle radicale geluiden krijgt radicaal-rechts in Nederland veel media-aandacht. Nu interview ik jou over dit onderzoek. Maken wij, journalisten, extreemrechts groter?
“Soms wel. Zeker als er weer een Facebook-initiatief is waar iedereen moord en brand over schreeuwt, terwijl er maar twee mensen achter zitten. Daarom probeer ik een kijkje in de levens van deze mensen te geven. Dan zie je dat de organisatie soms van knulligheden aan elkaar hangt. Maar er zijn ook elementen die heel zorgelijk zijn, waar niemand over schrijft. Soms denk ik: ‘waarom maken jullie dit zo groot?’, en soms: ‘waarom heeft niemand het hierover?’ Dat is een gekke paradox.”
Kun je een voorbeeld geven van iets zorgelijks waar niemand over schrijft?
“Ik schreef in februari 2017 voor het eerst over de alt-right-beweging Erkenbrand, voor Elsevier. Erkenbrand had toen al een aanhang van 70 tot 80 man. Het eerstvolgende artikel erover verscheen pas negen maanden later in de Volkskrant. Twee mensen met een spandoek op het dak van een moskee halen direct het nieuws, terwijl de grotere en misschien ook wel invloedrijkere groepen minder zichtbaar zijn.”
Heb je door dit onderzoek meer begrip gekregen voor mensen die extreemrechts aanhangen?
“Bij sommigen kan ik wel volgen hoe het zo is gekomen. Ze komen uit een uitzichtloze situatie. Maar mensen hebben altijd een keuze. Ze kunnen ook gaan kickboxen, bij de voetbalvereniging, of vrijwilligerswerk gaan doen. Ik geloof dat sommigen dit echt doen omdat ze het beste met Nederland voor hebben en omdat ze mensen willen helpen, maar dat kun je ook doen zonder de aanwezigheid van etnische en religieuze minderheden voortdurend te problematiseren. Je kunt je op andere manieren nuttig maken – wat sommigen ook wel proberen, trouwens.”
Ga je verder in de wetenschap?
“Echt niet! Ik heb er lang een beetje vaag over gedaan, maar nu mag ik het eindelijk van mijn werkgever zeggen: ik ben plaatsvervangend afdelingshoofd Analyse bij de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), en dat is echt een hele gave baan. Voorlopig blijf ik dat doen. Maar ik hoop wel, als ze me nog toelaten, over tien jaar weer eens bij alle activisten langs te gaan om te vragen hoe het ze is vergaan. Er zitten een paar geharde types tussen, maar heel veel mensen werden pas tussen 2013 en 2015 actief. Ik ben benieuwd hoe ze erin staan als in 2030 nog steeds geen Derde Wereldoorlog of burgeroorlog is uitgebroken die ze allemaal voorspellen. Zullen ze er dan nog hetzelfde over denken?”