De jeugd kan niet meer spellen, en dat komt doordat ze de hele dag lopen te appen! Al sinds de opkomst van online berichtjes leeft deze zorg bij ouders en leraren. Taalkundig onderzoek stelt gerust, althans gedeeltelijk.
‘Digital natives’ heten ze: jongeren die geboren zijn in een wereld met computers, internet, mobiele telefoons en sociale media. Deze generatie groeit op met digi-taal, een informele schrijfstijl waarin van alles wordt afgekort en weggelaten, en de normen voor spelling en grammatica veel losser zijn dan in gewone schrijftaal. Eerdere generaties (zogeheten ‘digital immigrants’) kwamen pas met digi-taal in aanraking nadat ze op school hadden leren schrijven. Welke gevolgen heeft online taalgebruik voor de taalvaardigheid van onze pubers?
Woordvoorspeller
Lieke Verheijen is taalkundige aan de Radboud Universiteit en onderzoekt verbanden tussen digi-taalgebruik en klassieke schrijfvaardigheid. “Als jongeren actief en talig creatief chatten dan kan dat positieve effecten hebben op de schrijfvaardigheid,” vat ze haar onderzoeksresultaten samen. Hè, pósitief? “Jongeren die veel appen zijn meer bezig met schrijven, dus krijgen ze meer oefening,” legt Verheijen uit. Dat blijkt gunstige gevolgen te hebben wanneer ze bijvoorbeeld een opstel schrijven. Gemiddeld maken de actieve digi-taalgebruikers minder fouten in spelling en grammatica, gebruiken ze meer verschillende woorden, en maken ze moeilijkere zinnen.
Ook met vermenging van chattaal en formele teksten valt het mee. Verheijen: “De meeste jongeren kunnen prima onderscheid maken tussen de standaardtaal enerzijds en digi-taal anderzijds.”
Verheijen benadrukt wel dat jongeren niet per definitie beter gaan schrijven als ze veel tijd op hun telefoon spenderen. “Die positieve effecten treden alleen op als er op school een goede basis wordt gelegd voor schrijven in een formele context,” vertelt ze. “Als dat niet gebeurt, kan digi-taal ertoe leiden dat jongeren de spellingsregels en grammaticanormen van het Standaardnederlands uit het oog verliezen. Dat risico bestaat met name bij jongeren die passief gebruik maken van sociale media. Zij zijn afhankelijk van autocorrectie en woordvoorspellers, en tegenwoordig van tekst genererende software zoals ChatGPT. Ze zijn niet echt bezig met zelf schrijven, terwijl ze wel berichtjes lezen van andere jongeren, die vaak van de standaardtaal afwijken. Als je niet nadenkt over wat je schrijft, omdat je een paar letters intypt en de woordvoorspeller het afmaakt, dan verlies je de voordelen die je anders wel kan hebben.”
Generatieverschillen
Bij millennials, de generatie die in ieder geval de basisschool afmaakte voor de opkomst van online taal, is een goede schrijfbasis gelegd. Bij die generatie vond Verheijen geen negatief effect op de schrijfvaardigheid, en bij de actieve chatters dus zelfs een positieve werking. Dat ligt misschien anders bij Gen Z, de eerste digital natives, die ook meegenomen werden in het onderzoek. Verheijen: “Het is lastig te zeggen hoe dat zich op lange termijn gaat ontwikkelen. Het zou kunnen dat deze jongeren meer vaardigheid in schriftelijk Standaardnederlands opbouwen als ze verder leren en studeren, en dat je uiteindelijk geen verschil meer ziet met digital immigrants. Ik heb het idee dat bepaalde afwijkingen leeftijdsgebonden zijn. Fonetisch spellen bijvoorbeeld, ‘sgool’ in plaats van ‘school’, dat zie je bij scholieren en nauwelijks bij studenten. Ik verwacht dat ook bij huidige generaties de mate van afwijking afneemt naarmate ze ouder worden. Experimenteren doe je als puber, daarna ga je je meer conformeren.”
Leeftijdsgebonden stijlverschillen zie je trouwens ook bij oudere generaties terug. Verheijen: “Sommige babyboomers benaderen sociale media als een formeel schrijfgenre. Die typen volzinnen met correcte interpunctie en hoofdletters. Er zijn ook ouderen die minder vaardig zijn met technologie. Bij hen zie je juist geen hoofdletters, omdat ze niet weten hoe dat moet op hun smartphone, of ze houden een toets te lang ingedrukt en er staan opeens vier komma’s. Dat geldt zeker niet voor iedereen, maar deze generaties zullen nooit op eenzelfde manier communiceren als jongeren die ermee zijn opgegroeid.”
Ook in emoji-gebruik zie je dit terug: “Oudere generaties vinden het leuk om bijvoorbeeld bij een socialemediapost over eten ook emoji van dat eten erbij te zetten. Jongeren vinden dat ‘cringe’, want te letterlijk. Zij gebruiken emoji dan weer met allerlei figuurlijke betekenissen, zoals een aubergine als verwijzing naar een mannelijk geslachtsorgaan. Jongeren denken dat iedereen dat weet, maar dat is niet zo.”
Lineair lezen
Hoe zit het eigenlijk met de andere kant van de medaille: het lezen? Zou digi-taalgebruik de leescrisis bij jongeren kunnen tegengaan? Verheijen denkt van niet: “Er is een enorm verschil tussen online lezen en het lezen van boeken. Dat laatste is lineair, je leest van begin tot einde. Bij een online tekst kun je meteen naar het eind scrollen, of alleen de tussenkopjes lezen. Appjes of posts zijn ook vaak heel kort, en er staan veel afbeeldingen bij. Het is dus een heel andere leeservaring en ik denk niet dat die de klassieke leesvaardigheid bevordert.”
Pubers worden van sociale media geen boekenwurmen of topauteurs. Maar schadelijk hoeft appen gelukkig ook niet te zijn.