Door de coronacrisis mogen gelovigen niet samenkomen, terwijl zij dat dolgraag willen. In de achttiende eeuw bracht rampspoed gelovigen samen. Is dat na de crisis ook zo, vraagt historicus Adriaan Duiveman zich in deze longread af.
Voor christenen was dit een hele rare Pasen. Normaal vieren ze samen de wederopstanding van Jezus van Nazareth, het centrale verhaal in hun religie. Door de coronacrisis mochten ze echter niet samenkomen om dat te doen. Sommige kerken filmden daarom hun Paasdiensten. Predikanten en pastors staan in lege gebouwen te preken, soms is er nog een zangeres en pianist bij. Het ziet er ongemakkelijk uit. Toch geloven de voorgangers dat het zin heeft, die livestreams: juist nú is er behoefte aan hun boodschap. EO-journalist David Boogerd verwoordde zelfs de voorzichtige hoop dat het christendom, net als zijn Messias, in de crisis een wederopstanding zou kunnen doormaken. Is dit terecht?
In De ongelooflijke podcast stelden psychiater Damiaan Denys en theoloog Stefan Paas dat de coronacrisis mensen religieuzer maakt. ‘Er zijn geen atheïsten in het schuttersputje’, citeerde Paas. Met andere woorden: tijdens oorlogen en andere momenten van onzekerheid valt iedereen uiteindelijk terug op geloof. Hebben deze reli-optimisten – zo noem ik ze maar even – gelijk, en leidt het coronavirus tot meer religiositeit? Of heeft het juist het tegengestelde effect, en raken gelovigen teleurgesteld in hun God nu COVID-19 duizenden mensenlevens eist?
Straf voor zonden
Voor hedendaagse gelovigen zijn rampen moeilijk in te passen in hun godsdienstige overtuigingen. Als ze geloven in meerdere goden die net zo onredelijk zijn als mensen, zoals de Romeinen deden, dan is een ramp makkelijk te verklaren. Een overstroming of storm kon de Romeinen zeker verdriet doen, maar Neptunus en Jupiter waren nou eenmaal niet altijd aardig. Zeker niet als ze ruzie hadden.
Voor aanhangers van de Abrahamitische religies – jodendom, christendom en islam – is het veel ingewikkelder om rampen te verklaren. Immers, er is volgens hen maar één God, deze God is almachtig en in Zijn1 heilige geschriften beweert hij uiteindelijk het beste met de mensen voor te hebben. Als er één liefdevol, oppermachtig persoon aan de knoppen draait, hoe kan hij dan rampen laten gebeuren of zelfs sturen?
De vraag van het kwaad
Toen in 1666 grote delen van Londen afbrandden reageerden Nederlandse pamflettisten niet met compassie. ‘Zie je wel!,’ zeiden ze. Engeland was in oorlog met de Nederlandse Republiek en Engelse soldaten hadden kort voor de ramp in Londen het dorp West-Terschelling platgebrand. De Great Fire van 1666 werd door Nederlandse schrijvers gezien als een passende straf van God voor de Engelsen.
Toch was de strafinterpretatie vaak niet zo simpel. Zo geloofde (en gelooft) een deel van de Zeeuwse protestanten dat de Watersnoodramp van 1953 door God was gestuurd omdat men had gezondigd. Bijna 1800 mensen vonden toen de dood. Het is makkelijk om te beweren dat een ramp een straf is als deze je vijanden treft, maar wat als je eigen land, stad of dorp wordt getroffen, zoals in 1953? En wat als de drenkelingen nog maar kinderen zijn? Sterven zij ook voor hun zonden?
Theologen houden zich al eeuwen bezig met deze lastige vragen. Het raadsel waarom een almachtige, goede God slechte dingen laat gebeuren wordt het ‘theodiceeprobleem’ genoemd. ‘Theodicee’ komt van de Griekse woorden theos (God) en dikè (rechtvaardiging). Het gaat dus over de vraag hoe een almachtige God rechtvaardig kan zijn als Hij1 ook ‘het kwaad’ toelaat of er zelfs voor zorgt dat mensen lijden.
Vrede en veepest
Die vraag kan voor gelovigen ontzettend moeilijk zijn. In de achttiende-eeuwse preken die ik bestudeer zie ik predikanten veel moeite doen om een logisch verhaal te bieden aan hun gemeenteleden om de rampspoed te verklaren. Echter, voor hedendaagse lezers lijkt het verhaal helemaal niet zo logisch, en dominees leken er zelf ook vaak niet uit te komen.
Wanneer in 1713 de Vrede van Utrecht een einde maakt aan een jarenlange, bloederige oorlog, breekt er tegelijkertijd veepest uit. Dominee Bernardus Smytegelt moest deze combinatie van zegening en straf verklaren in een preek. De predikant had er duidelijk moeite mee. ‘‘Wy hebben vrede met de menschen (. . .). Maar nu hebben wy oorlog met Godt.” Ja, wat wilde God nu eigenlijk?
Maar was Gods wil werkelijk zo belangrijk? Misschien overschatten wij – hedendaagse lezers – wel hoe zeer christenen destijds bezig waren met de schuldvraag. Hetzelfde geldt voor hedendaagse protestanten en katholieken. Uit onderzoek dat werd uitgevoerd in opdracht van NRC bleek dat nog maar 2 procent – maar één op vijftig – van de Nederlandse christenen gelooft dat het coronavirus een straf van God is. Gelovigen zoeken niet een sluitende verklaring voor het universum, zoals activistische atheïsten en Arjen Lubach vaak denken. Wat gelovigen wel zoeken zijn rituelen en gemeenschap.
Waarom doet God dit eigenlijk? Cc @TijsvandenBrink @gertjansegers— Arjen H. Lubach | arjenlubach.nl (@arjenlubach) March 17, 2020
Geloof is meer dan alleen geloven
Antireligieuze filosofen en wetenschappers zoals Richard Dawkins en Christopher Hitchens richten hun kritiek op de leer van religies. Hun jonge vloggende fans zoals Genetically Modified Skeptic en Rationality Rules doen dit ook. Het doel van deze YouTubers: mythes ‘debunken’. Het liefst pakken ze een bewering van een rare apologeet – iemand die de waarheid van zijn of haar religie probeert te verdedigen – of een nare tekst uit het Oude Testament. Vervolgens tonen ze systematisch aan dat het logischerwijs allemaal onzin is. Het is leuke internet-TV. Toch missen deze fanatieke atheïsten één belangrijk inzicht: veel gelovigen zijn helemaal niet zo geïnteresseerd in de feitelijke juistheid van hun heilige geschriften.
Afgezien van de atheïsten en de apologeten zijn gelovigen niet bezig met de precieze dogma’s. Het gaat veel christenen helemaal niet om de vragen of Adam en Eva echt de eerste mensen waren, of er ook dinosauriërs op de ark inscheepten en of Jezus werkelijk over water liep of niet. Religiewetenschapper en vlogger Andrew Mark Henry vat het als volgt samen: “Religie is niet iets waar je over nadenkt, maar het is iets wat je doet.”
Rituelen zijn essentieel in religies. Gelovigen hopen dat hun godsdienstige handelingen, zoals gebeden, gezangen en offers, effecten hebben in de ‘echte wereld’, zoals het voorkomen van een vulkaanuitbarsting of aardbeving. Maar ook als rituelen niet dingen doen met tektonische platen, doen ze alsnog dingen met mensen: ze roepen emoties op en verbinden gemeenschappen van gelovigen. Die godsdienstige gebruiken en de gemeenschappen vormen de mix die religiewetenschappers ‘geleefde religie’ noemen. De geleefde religie van christenen gaat vaak net zo veel om de medemensen als om God, vooral ook in tijden van rampspoed.
Twee Duitse antropologen concludeerden dat voor gelovigen in natuurrampsituaties hun geloof een verticale en een horizontale functie heeft. De verticale gaat over de ‘communicatie met het hogere’. Hierin zoeken gelovigen de verklaringen, zingeving en zelfs een gevoel van controle in een chaotische, beangstigende omgeving.
De horizontale functie draait om solidariteit. De religieuze gemeenschap vormt een sociaal netwerk waarop de gelovigen kunnen terugvallen. Kerken zijn niet voor niets vaak de eerste hulpverlenende organisaties in rampgebieden. In mijn eigen onderzoek naar achttiende-eeuwse bededagen kwam ik tot de conclusie dat lange, emotionele kerkdiensten leidden tot hoge collecte-opbrengsten. Dit ingezamelde collectegeld werd vervolgens gebruikt om de rampenslachtoffers en armen van een stad te helpen.
De kerk als veldhospitaal
Ook in de coronacrisis pakken veel kerken deze sociale functie op. Protestantse kerken in Beijing zamelden 10.000 dollar in voor coronaslachtoffers in Wuhan, tot frustratie van de antikerkelijke Chinese autoriteiten. Paus Franciscus heeft kerken opgeroepen om te functioneren als ‘veldhospitaals’ en voor de zieken te zorgen. En ook in Nederland zijn de Protestantse Kerk Nederland en andere religieuze gemeenschappen de drijvende kracht achter de actie #Nietalleen.
Sommige missionaire organisaties – groepen die het christelijke geloof willen verspreiden – zien de coronacrisis als een kans om met deze goede acties ‘buitenkerkelijken’ naar de kerk te krijgen. Veel kerken organiseren hun hulp gelukkig niet om die reden, maar dit is inderdaad wel een perfect ‘PR-moment’ voor de kerken wereldwijd. Het zou kunnen dat nieuwe, dankbare gelovigen zich bij behulpzame kerken willen aansluiten.
Geen religie zonder kerk
Toch ben ik ook sceptisch. Als religie iets is wat je samen doet, dan is het lastig om nog religieus te zijn nu als je niet iets samen kan doen. Ja, er zijn dus die livestreams waar ik dit stuk mee begon. Maar zelfs als de dominee in 4K HD preekt vervangt dat echt niet de aanwezigheid van een groep mensen in een kerk. Om religie echt te beleven, moet het bruisen.
De Franse socioloog Émile Durkheim schreef begin vorige eeuw een baanbrekend boek: De elementaire vormen van het religieuze leven (Les formes élémentaires de la vie religieuse). Durkheim kwam uit een familie van rabbijnen, maar was zijn joodse geloof kwijtgeraakt. Toch nam hij religie heel serieus. Religie was echt, zo stelde de socioloog, want volgens hem ging een religie eigenlijk om de groep die het beleed.
In de geschiedenis, zo beweerde Durkheim, ‘vinden we geen religie zonder kerk’. Het begrip ‘kerk’ gebruikt de socioloog hier in brede zin: het gaat om een groep mensen die de religie aanhangt, of beter nog, een groep mensen die de religie is. Durkheim dacht dat de religieuze beleving van mensen eigenlijk een beleving van groepsgevoel was. Hij noemde dit collective effervesence: collectief bruisen.
Heilig groepsgevoel
Heb je wel eens op een feestje gestaan waar je met de hele groep lekker aan het zingen en dansen was, met z’n allen in de maat? De ervaring die je toen had zou je kunnen opvatten als Durkheims collectief bruisen. Het groepsgevoel, zo stelde Durkheim, is zo krachtig en zo bijzonder, dat de eerste mensen deze ervaring buiten de groep plaatsten. Het moest wel iets bovennatuurlijks zijn, iets heiligs.
Op dat heilige groepsgevoel konden mensen een god, goden of voorouders projecteren. ‘[W]aar twee of drie mensen in mijn naam samen komen, ben ik in hun midden,’ zou Jezus van Nazareth gezegd hebben (Mattheus 18:20). Dat idee bestaat nog steeds in de katholieke mis: in de gedeelde uitvoering van het ritueel wordt God werkelijk tastbaar in de vorm van brood en wijn. In het heilige ritueel dat ze samen doen, zo geloven katholieken, is God werkelijk aanwezig.
De eerste ervaringen van het heilige groepsgevoel groeiden uit tot een religie. De waarden, normen en leefregels die deel uitmaken van een religie, zijn de waarden, normen en leefregels van de groep die de religie creëert. Ze worden meegenomen in het groepsgevoel en daardoor heilig verklaard. Uiteindelijk, zo beweert Durkheim, vereren gelovigen de eigen groep.
Kerken zonder bruisen
Misschien gaat Durkheim je wel erg ver, en dat begrijp ik. Toch denk ik dat Durkheim ons laat zien dat religie over meer gaat dan het verklaren van de wereld. Religie maak je samen in je handelingen. Als dit zo is, wat gebeurt er dan met religies en specifiek met het christendom in de coronacrisis?
In mijn onderzoek naar achttiende-eeuwse bededagen na rampen ontdekte ik dat solidariteit een belangrijk thema was in de kerkdiensten. Door middel van emotionele preken en de aanmoediging om gevoelens te tonen werden mensen collectief meegenomen in het medelijden met de slachtoffers van rampen. Vervolgens gaven de kerkgangers geld om deze slachtoffers te helpen. Het bruisen dat binnen de muren van het kerkgebouw gebeurde klaterde vervolgens als harde munten in de collecteschalen.
Wat mensen het liefste willen in deze onzekere tijden is samenzijn en elkaar helpen. Echter, dat is juist het ding dat zij nu niet kunnen. Ze kunnen elkaar niet omhelzen, elkaar niet een hand toereiken en niet samen bidden. De recente digitale Dag van Nationaal Gebed was vast waardevol voor veel Nederlandse christenen, maar zou het echt hebben gebruist? Ik betwijfel het.
Dus ja, mensen mogen nu meer bezig zijn met de Grote Vragen in het leven, de vraag is of je dat religieus moet noemen. Als je religie ziet als iets dat je samen doet, dan gebeurt er nu weinig religie. Echter, het zou heel goed kunnen dat na de crisis – wanneer we weer bij elkaar mogen komen – er wel een stijging komt in het aantal actieve kerkgangers. Als we elkaar eindelijk weer mogen opzoeken in kantoor en kroeg gaan mensen misschien ook sneller naar de kerk. Niet alleen om contact te maken met God, maar misschien nog wel meer om weer contact te maken met hun medemensen.
Adriaan Duiveman bedankt kerkhistoricus prof. dr. Peter Nissen voor zijn adviezen en commentaar op de tekst. Het historische onderzoek naar achttiende-eeuwse bededagen is onderdeel van een groter Nijmeegs project naar de culturele impact van rampen in het verleden.