Hoe weet je dat ik niet lieg? Met die vraag begint de essaybundel van Wytske Versteeg. Ze laat zien hoe lastig het is om zo’n vraag te beantwoorden. Want hoe weet je nou wat waar is?
In 2018 promoveerde politicologe Versteeg op een proefschrift
over hoe mensen samen bepalen en bevechten wat echte kennis is en wat niet. De aanleiding voor dat onderzoek, vertelt Versteeg in haar bundel, was het beroemde zinnetje ‘wetenschap is ook maar een mening’. Die uitspraak staat symbool voor het idee dat de leugen tegenwoordig regeert, in ieder geval in de politiek, en mensen het niet meer eens kunnen worden over wat feit is en wat fictie (of ‘alternatief feit’). In Versteegs onderzoek bleek dat toch anders te zitten: ze ontdekte dat mensen onverminderd veel waarde hechten aan wetenschappelijke kennis, juist ook mensen van wie je dat niet zou verwachten, zoals complotdenkers.
Maar als Versteeg die conclusie presenteert, komt de boodschap niet aan. Ironisch genoeg denken mensen achteraf vaak dat ze heeft aangetoond dat wetenschap aan aanzien verliest – het tegendeel is waar. Versteeg vermoedt dat haar onderzoeksresultaat zó onverwacht was voor sommigen, dat ze het simpelweg niet konden waarnemen – een sterk staaltje bevestigingsbias. Dit verhaal roept, zoals veel verhalen in het boek, een gewetensvraag op: ben ik zelf in staat om feiten te zien en te erkennen, ook als ze recht tegen mijn verwachtingen ingaan?
Sessie met mediums
De kwestie loopt als een rode draad door de vijf essays in het boek: je weet niet wat je (niet) weet, dus probeer met een open blik de wereld waar te nemen. Aan die rode draad verbindt Versteeg een heleboel zijpaadjes. Je leest over schrijverschap, hoe een hond in huis nemen je leven verandert, menselijke redeneerfouten, Goebbels, fotografie en film, vermeende kanalen op Mars, bidden, angst voor het nieuwe, aandacht, het babbeleffect, opgroeien, onzekerheid in een academische loopbaan, landkaarten van Antarctica, taal, verdwalen, Bezette Gebieden, eenzaamheid, en zo kan ik nog even doorgaan. Het is alsof er een boekenkast vol verhalen en ideeën over je heen valt.
In die boekenkast staan bovendien heel diverse werken. Versteeg wisselt vloeiend tussen academische literatuur en romans, tussen filosofie, politicologie en psychologie, tussen persoonlijke ervaringen en wetenschappelijk onderzoek. Ze doet zelfs een paar ‘experimenten’, waarbij ze iets onderneemt wat haar meer leert over weten, geloven, en twijfelen. Zo brengt ze een bezoek aan een sessie met mediums, terwijl ze daar eigenlijk niet in gelooft. Ook verblijft ze een tijdje in een klooster. Ze loopt zich daar voortdurend af te vragen hoe iemand zich zo radicaal aan één waarheid kan wijden, maar is te verlegen om het aan de monniken te vragen. En is vervolgens onder de indruk van een kind in de abdijwinkel, dat wél een diepzinnige vraag durft te stellen aan een pater.
Filosofische spieren trainen
Deze reportageachtige passages zetten me het meest aan het denken. Misschien omdat Versteeg daarmee in de praktijk brengt wat ze bepleit: als je waarheid zoekt, probeer dan je verwachtingen en oordelen opzij te zetten en kijk met aandacht en nieuwsgierigheid, als een onbevangen kind dat alles voor het eerst ziet. Juist in haar eigen ervaringen zie je hoe vreselijk moeilijk dat is. Het wetenschappelijk onderzoek dat Versteeg aanhaalt vertelt hetzelfde verhaal, maar de experimenten gaan een stap verder, omdat ze de boodschap verbreden van een intellectuele exercitie naar een alledaagse ervaring.
Door de boekenkastlawine heeft het boek ook een flinke informatiedichtheid, of beter gezegd: een hoge aan-het-denk-zet-frequentie. Ik las steeds een stukje, en zat dan even voor me uit te denken over wat ik gelezen had, voor ik weer verder kon lezen. De bundel is dus geen pageturner, eerder een bootcamp voor de geest. Dat is een aanbeveling, want het trainen van je filosofische spieren geeft veel voldoening. Echt waar! Geloof je me niet? Dan moet je het zelf maar ervaren …