Voor veel wetenschappers is het duidelijk: de mens is niet unieker of beter dan andere dieren. Maar in de taalwetenschap is dit een omstreden gedachte: alleen mensen zouden tot echte taal in staat zijn. Sinds kort pleiten een paar taalkundigen voor een bredere blik. “Als je meer vanuit het dier redeneert, begrijp je beter waarom ‘ie zo reageert als ‘ie doet.”
Terwijl ik dit schrijf, wrijft mijn kater Olaf tegen mijn arm. Hij kijkt me aan en mauwt. Wil hij eten? Een knuffel? Of gewoon aandacht? Volgens de handboeken taalwetenschap is het geen taal, wat Olaf doet. Hij communiceert, dat wel, maar in zijn uitingen zit geen grammaticale structuur, geen systematiek. Olaf is dan ook niet in staat om alle denkbare boodschappen over te brengen – hij kan hooguit iets duidelijk maken over zijn directe wensen.
Taalkundige Leonie Cornips vindt dat een beperkte blik op taal. Volgens haar moet de taalwetenschap inclusiever worden. “We moeten dieren serieus gaan nemen als handelende wezens. Dieren worden wel bestudeerd, vooral in experimenten, omdat we geïnteresseerd zijn in de oorsprong van talen en hoe het komt dat mensen taal hebben. Maar in zulke proeven zie je dat dieren uit hun natuurlijke leefomgeving gehaald worden, en moeten presteren onder laboratoriumachtige omstandigheden.”
Habitat
Cornips doelt op onderzoek dat begon in de twintigste eeuw. Taalkundigen en psychologen probeerden toen bijvoorbeeld om mensapen gebarentaal te leren. Een beroemd voorbeeld is dat van chimpansee Nim Chimpsky – zijn naam is een knipoog naar de invloedrijke taalkundige Noam Chomsky, grondlegger van het idee dat mensen een aangeboren taalcapaciteit hebben en andere dieren niet. Nim leerde ongeveer 125 gebaren, maar bleef ze in willekeurige volgorde achter elkaar zetten. Hij gebruikte ze ook zelden spontaan; meestal reageerde hij alleen op verzorgers. Reden om te denken dat andere dieren nu eenmaal niet tot taal in staat zijn.
Volgens Cornips is het niet zo vreemd dat Nim geen mensentaal kon leren. Het is tenslotte ook geen mens ooit gelukt om te communiceren als een chimpansee, laat staan als een vogel, kat of vis. Cornips pleit dan ook voor een radicaal ander type onderzoek. Ze wil snappen hoe iedere soort op zijn eigen manier communiceert. Daarvoor bezoekt ze zelf haar onderzoekssubjecten – koeien – in hun natuurlijke habitat: de stal. Hoe interacteren de koeien daar met mensen?
“Iedere boerderij ziet er anders uit. De boeren verschillen ook in hun management. Geen kudde en geen koe is hetzelfde. Al die eigenschappen van de omgeving bepalen de mogelijkheden voor interactie.” Door naar al die omstandigheden te kijken, ontdekte Cornips dat koeien een vaste melodie produceren wanneer iemand de stal binnenloopt – maar alleen in stallen met muren, waar weinig verschillende mensen komen. Die loei is een groet, een gespreksopener. In een open stal, waar koeien en wisselende bezoekers in en uit lopen, ontstaat zo’n interactie niet. Net als een telefoongesprek andere eigenschappen heeft dan een zoom-vergadering, bepaalt de omgeving hoe het gesprek eruitziet.
Lichaamstaal
Wie diereninteractie op deze manier bestudeert, moet meer doen dan luisteren. Het dierenlichaam heeft tenslotte ook heel andere uitdrukkingsmogelijkheden. Zou Olaf me iets vertellen met zijn staart, zijn snorharen, of geeft hij me geurboodschappen? Daar is zijn kattenlijf tenslotte veel geschikter voor.
In de gedragsbiologie is letten op lichaamstaal heel gebruikelijk. Gedragsbioloog Bas Rodenburg wil in zijn onderzoek dieren zélf vragen wat ze van hun leefomgeving vinden. “De laatste jaren ligt de focus steeds meer op de emotionele toestand van dieren. Is die positief of negatief, hoe opgewonden is het dier? We kijken dan naar allerlei dingen bij elkaar: gedrag, maar ook lichaamshouding, de positie van de oren, de staart, de gezichtsuitdrukking. Bij varkens en honden kun je daar veel aan zien. Als je een hond bijvoorbeeld een voorwerp laat zien waar ‘ie een positieve associatie mee heeft, hoe verandert zijn mimiek dan?”
Stickertje
Rodenburg vindt het belangrijk dat mensen beter naar dieren kijken en luisteren. “We proberen altijd op alles ons stickertje te plakken. We nemen de mens als voorbeeld, en kijken vanuit daar naar het dier. Als je juist meer vanuit het dier redeneert, dan begrijp je beter waarom ‘ie zo reageert als ‘ie doet. Ik denk soms aan een kip als een dier dat miljoenen jaren in het oerwoud leefde, in blauw-groenig licht onder de bomen. Dan begrijp ik opeens waarom ‘ie een enorm kleurenspectrum kan zien: zodat ‘ie verwante kippen kan onderscheiden van vreemde. Of het nut van geluiden om elkaar te waarschuwen van een grotere afstand, van hanengekraai waarmee je je territorium kan afbakenen.”
Door dat redeneren vanuit het dier zullen we volgens Rodenburg ook beter voor dieren zorgen. “Denk aan de koeienstal van vroeger, de grupstal, waar het gewoon 20 graden was in de winter. Dat vonden wij comfortabel, maar die koeien stonden te stikken. We dachten niet na over wat voor hen eigenlijk de voorkeur had. Het is fijn voor dieren als we beter naar ze luisteren, dan begrijpen we beter wat ze nodig hebben.”
Ook Cornips denkt dat een nieuwe blik op dieren in de taalwetenschap nodig is voor een betere omgang met de wereld om ons heen. “Ik ben hiermee begonnen vanwege de klimaatcrisis. Die komt voort uit het westerse idee dat we alles wat we zien als product kunnen gebruiken voor onszelf. Dat zit ook verankerd in het denken van de taalwetenschap. Vroeger vonden witte taalwetenschappers bijvoorbeeld andere volken minderwaardig, dus ook de talen die ze spraken beschouwden ze als minder complex. Zulke ideeën leven voort in hoe we kijken naar dieren: als passieve objecten waar je van alles mee kunt doen ten behoeve van de mens.”
Woede
Een bredere blik op interactie, die fijn is voor dieren, wie kan daar nou tegen zijn? Toch roept de nieuwe taalwetenschap die Cornips voorstaat veel vragen op, en soms zelfs regelrechte woede. Daar kreeg ook Marieke Schouwstra mee te maken, onderzoekster aan de Universiteit van Amsterdam en deskundige op het gebied van taalevolutie. “Ik heb veel experimenten gedaan met gebaren die horende mensen gebruiken als ze geen gesproken taal mogen gebruiken. Ik ben daarin geïnteresseerd, omdat ik wil weten: als je alle regels afneemt, wat gebeurt er dan? Meerdere taalkundigen werden boos op me: ‘Dat is geen taal!’ Mijn twitternaam is sindsdien: Not not a linguist.”
Schouwstra heeft wel begrip voor het standpunt van traditionele taalwetenschappers. “Mensen schrikken van die nieuwe blik op dierentaal. Ze denken misschien: dan gooi je alles op een hoop. Dan is álles taal.” Terwijl er heus unieke aspecten zitten aan menselijke taal; daar is iedereen het over eens. Schouwstra: “Mensen zijn opvallend goed in het combineren van onderdelen tot een ingewikkelde zinsstructuur. Dat zie je ook in zangvogels, maar die bedoelen er niks mee, voor zover we weten. Ook walvisgeluiden hebben ingewikkelde structuren, maar walvissen vertellen geen verhalen. Mensen kunnen supercomplexe betekenissen overbrengen. Als je zo’n inzicht overboord gooit, verlies je iets.”
Een tweede reden voor de kritiek van taalwetenschappers, denkt Schouwstra, is dat mensen uit andere vakgebieden met hun termen aan de haal gaan. “Toen ik begon met mijn promotie-onderzoek las ik literatuur uit de biologie over de bijendans. Bijen vliegen in een achtvorm en wiebelen met hun kontje, en met die beweging maken ze aan andere bijen duidelijk waar voedsel ligt. In die artikelen werd dat zomaar taal genoemd, terwijl taalwetenschappers daar veel genuanceerder over denken.”
Hippieboodschap
Schouwstra snapt de bedenkingen bij het nieuwe dierenonderzoek dus wel. Toch is ze zelf enthousiast. “Het is heel interessant om na te denken over de ingewikkelde structuren in menselijke talen. Maar als je goed naar het dierenrijk kijkt, dan zie je dat we meer over grenzen moeten kijken. Er is nieuw onderzoek naar chimpansees, over hoe ze gebaren en gezichtsuitdrukkingen combineren. Misschien zit daar ook wel een systeem in! Voor veel taalwetenschappers is het zinvol om een nauwe blik te hebben en puur naar zinsstructuur te kijken. Maar als je de mens wil bekijken in een bredere context, is echt een bredere scope belangrijk. Het kan naast elkaar bestaan.”
Schouwstra lacht er zelf om. “Ik weet het, het is een hippieboodschap. Ik vind ‘Dat is geen taal’ gewoon niet zo’n nuttige opmerking.”