Naar de content
Faces of Science
Faces of Science

Blijft het Nederlands een taal van de wetenschap?

Pixabay CC0

De Universiteit Twente schakelde vorige maand over op het Engels als officiële voertaal en oogstte daarmee veel kritiek. Deze discussie over de verengelsing doet me denken aan de vroegmoderne pogingen om het Nederlands te gebruiken in de wetenschap, in plaats van het Latijn.

13 februari 2020

In de vroegmoderne tijd vonden mensen ook al dat wetenschappers hun eigen volkstaal moesten gebruiken, in plaats van het Latijn. Het Latijn had toen een vergelijkbare functie als het Engels vandaag de dag. In de zestiende en de zeventiende eeuw was het Neo-Latijn de voertaal aan de universiteiten in Europa.

Door deze gemeenschappelijke taal konden studenten en professoren elkaar zonder problemen verstaan en elkaars boeken lezen. Ze schreven onderling miljoenen brieven en reisden kriskras het continent door om kennis te nemen van de nieuwste inzichten en ontdekkingen. Net als het Engels van nu zorgde het Latijn dus voor een inclusief en open wetenschappelijk debat. Iedere student kon er aan mee doen.

Pleidooi voor Nederlands

Mooi toch, of… toch niet? Waarom zouden onze voorouders het Latijn opgeven ten gunste van dat provinciale Nederlands, dat vrijwel niemand verstond buiten Nederland en Vlaanderen? Een van de eersten die zich tegen het Latijn en voor het Nederlands uitsprak, was de Vlaamse wiskundige Simon Stevin (1584-1620).

In de Vytspraeck vande weerdicheyt der Dvytsche tael, opgenomen in zijn boek De Beghinselen der weeghconst (1586) betoogt hij dat het Nederlands beter is dan het Latijn omdat het korter is. Kijk maar, zei hij, als je gaat tellen hoeveel woorden in het Latijn en Grieks slechts één lettergreep hebben, dan zie je dat het Nederlands veel efficiënter is. Waar het Nederlands bijvoorbeeld 742 een-lettergrepige werkwoorden in de eerste persoon had, telde Stevin er in het Latijn slechts vijf en bij de Grieken geen enkele!

In een nogal twijfelachtige taalkundige analyse stelde Stevin bovendien dat de Fransen vroeger Nederlands spraken en dat betekende volgens hem dat de Nederlandstaligen ooit een machtig volk waren geweest. Alle reden om niet het Latijn of het Frans maar het Nederlands op te waarderen tot de taal van de wetenschap. Stevin was, met andere woorden, een taalnationalist: make Dutch great again! Dat argument zien we nu gelukkig niet meer terug, in de discussie over de verengelsing althans…

Tegendraadse filosoof

Stevin introduceerde allerlei nieuwe wiskundige termen in onze taal, maar het duurde nog tot diep in de negentiende eeuw voordat het Nederlands het Latijn verving als de voertaal aan de universiteiten. Zo kon het gebeuren dat zo’n tachtig jaar later opnieuw een pleidooi verscheen voor het Nederlands als wetenschappelijke taal, door de tegendraadse filosoof en jurist Adriaan Koerbagh (1633-1669).

In zijn biografie over deze radicale denker Het noodlot van een ketter. Adriaan Koerbagh 1633-1669 (2013) legt Bart Leeuwenburgh uit dat Koerbaghs voorkeur voor het Nederlands niet zozeer voortkwam uit nationalistische overtuigingen. De taal was voor hem een middel om het volk op te voeden en te emanciperen. Zodra wetenschappelijke vernieuwingen ook in Nederlandse boeken terecht kwamen, werd die kennis ook beschikbaar voor minder geschoolde Nederlanders. Met die kennis waren ze in staat om de theologen te bekritiseren, die volgens denkers als Koerbagh en Spinoza het verstand van de onwetende massa gegijzeld hadden.

Bovendien – zo dacht bijvoorbeeld Koerbaghs goede vriend Lodewijk Meijer (1629-1681) – waarom scholieren zoveel jaren vermoeien met klassieke talen als je hen in plaats daarvan ook meteen kunt onderwijzen in de letteren, de geneeskunde, theologie, rechtsgeleerdheid of de astronomie? De wetenschap zou tot grote hoogte stijgen als al die uren Latijnse les direct gebruikt werden voor studie van de natuur, de bijbel, de literatuur en de geschiedenis. Dit argument vóór het Nederlands zie je op een andere manier nog steeds in de discussie over verengelsing: de kwaliteit van het onderwijs gaat omlaag als studenten en docenten zich niet in hun moedertaal kunnen uitdrukken.

Dilemma

Terug naar het nu: wat moeten we aan met de verengelsing van het hoger onderwijs? Sommige van de argumenten van Stevin, Meijer en Koerbagh zie je nog steeds terug en dat geeft maar aan dat er geen gemakkelijke oplossing bestaat. In mijn eigen onderzoek heb ik elke dag te maken met dit dilemma: ik schrijf mijn proefschrift in het Engels, in de hoop dat het ook buiten het Nederlandse taalgebied een aantal lezers bereikt. Het Engels geeft mij bovendien toegang tot internationale vakdiscussies en congressen, zoals het Latijn vroegmoderne studenten liet meepraten in de Europese ‘Republiek der letteren’.

Maar die keuze betekent wel dat het soms lastig is om me goed uit te drukken. Soms zit ik in de absurde situatie dat ik citaten uit vroegmoderne Nederlandse vertalingen van teksten in klassiek Latijn naar modern Engels moet vertalen om ze op te nemen in mijn eigen tekst.

Toch maak ik hiermee nadrukkelijk niet een definitieve keuze tussen ofwel het Engels ofwel het Nederlands. Ik probeer vooral de meertaligheid van de samenleving en de universiteit te erkennen. Mijn taalkeuze wisselt afhankelijk van het publiek en het medium dat ik kies, en dat geldt ook voor de auteurs en vertalers die ik bestudeer. Nederland is immers al eeuwen een meertalenland: in de haven en de beurs van het Amsterdam van de zeventiende eeuw kon je Nederlands, Frans, Portugees, Spaans, Engels, Duits en Italiaans door elkaar horen. Nederlandse drukkers produceerden boeken in zo’n beetje alle Europese talen. Nederlands werd weliswaar niet gesproken aan de universiteit, maar er bestond wel een levendige productie van theologische, natuurwetenschappelijke en historische boeken in het Nederlands, al dan niet vertaald.

Nederland is al eeuwen een meertalenland

Pixabay CC0

Meertaligheid

In mijn onderzoek probeer ik te beschrijven hoe auteurs in de volkstaal reageerden op de debatten aan de universiteiten en tegelijkertijd kozen voor een eigen publiek en podium. Daarin verschilt het hier en nu dus niet zo heel erg van de tijd van Koerbagh en Meijer. Ik denk dat zij niet zozeer pleitten voor een invoering van het Nederlands aan de universiteit, maar voor een volwaardige Nederlandstalige kennisproductie naast en onafhankelijk van de universiteit.

Zo’n diversiteit van discussies was en is volgens mij heel gezond voor een samenleving. Zo lang er kennisuitwisseling en vertaling plaatsvindt tussen die verschillende discussies, maakt het niet uit dat er onderling andere talen gesproken worden. Maar om recht te doen aan al die verschillende talen moeten we er wel voor blijven zorgen dat onze collegezalen, archieven, leeslijsten, studieprogramma’s en studentenpopulaties de meertaligheid reflecteren van de (historische) samenleving daaromheen.

Lees in mijn volgende blog hoe ik de leenwoordenboeken van Meijer en Koerbagh gebruik in mijn onderzoek naar de functie van taalpurisme in de vroege Verlichting in Nederland.

ReactiesReageer