Als je op straat eens goed om je heen kijkt – en dan vooral naar beneden – zie je overal kleine planten tussen de stoeptegels door piepen. Maar welke van die plantjes groeien nou waar in Nederland? Dat probeert de Leidse onderzoeker Nienke Beets te achterhalen met het publieksonderzoek van het Weekend van de Wetenschap 2021.
De rode schijnspurrie, de stinkende gouwe en het harig knopkruid, waarschijnlijk stap je er elke dag achteloos overheen zonder ze een blik waardig te gunnen. Onkruid? Welnee, vindt Nienke Beets, promovendus aan Universiteit Leiden. Deze zogenoemde stoepplantjes zijn enorm waardevol voor mens en natuur. “Als je eens stilstaat bij dit soort stadsplantjes, zie je hoe mooi ze zijn. Of het nu lente of herfst is, er staat altijd wel iets in bloei”, aldus Beets.
Een groenere stad
Toch gaat het Beets niet puur om de schoonheid van de planten. Stoepplantjes spelen ook een belangrijke rol in de stad: ze zetten koolstofdioxide om in zuurstof, zorgen voor verkoeling, houden fijnstof vast, vergroten de biodiversiteit en houden de grond luchtig, waardoor regenwater makkelijker wegloopt. “Daarnaast verminderen planten stress en bevorderen ze het menselijk welzijn.” Ja, dat geldt zelfs voor die plantjes die we onkruid noemen. “Stadsplantjes groeien verspreid door de hele stad. Opgeteld is dat toch een behoorlijk oppervlak. Bovendien gaat het niet alleen om minuscule plantjes, sommige stoepplantjes groeien wel twee meter de hoogte in”. Zulke planten vormen ook weer voedsel en schuilplaatsen voor insecten en kleine zoogdieren.
“Uiteindelijk willen we de stad groener en beter maken voor mens en natuur”, vertelt Beets. Zeker met het veranderende klimaat en de toenemende temperatuur in de steden is dat belangrijk. “Steden kennen vooral afgebakende beplante gebieden, zoals parkjes. Een goede manier om steden te vergroenen is door een groen netwerk te creëren dat met de stad is vervlochten.”
Stoepplantjes kunnen daar een belangrijk deel van uit maken, denkt Beets. “Als we het over biodiversiteit hebben, denken mensen al snel aan bossen of een regenwoud, maar op een stukje stoep leven ook al snel vijftig soorten stoepplantjes.” Tenminste, als die stadsflora daar de kans voor krijgt. Op dit moment houden gemeenten hun stoepen schoon met stoom, vegers en branders, wat de plantjes niet ten goede komt. Daarom zou de Leidse bioloog dat liever anders zien. “Zodra we weten welke stoepplantjes op verschillende plekken in de stad groeien, willen we gemeenten passend advies geven waarmee stadsplantjes zo veel mogelijk behouden blijven.”
Online fotobibliotheek
Omdat ieder stoepplantje van Nederland categoriseren een immense taak is, roept Beets de hulp in van burgers. Het idee is dat zij met hun tablet of telefoon eropuit trekken en de stadsplantjes die ze tegenkomen invoeren op een speciale website. “Daarvoor hoef je in feite maar je voordeur uit te stappen”, zegt Beets. “Maar je kunt natuurlijk ook naar een speciale locatie gaan”. De plantjes die de burgerwetenschappers tegenkomen, voeren ze in op de website, samen met de datum en locatie. Om het plantje te voorzien van de juiste naam, heeft Beets een online fotobibliotheek opgezet. “Daarin staan foto’s van 52 veel voorkomende stoepplantjes, gesorteerd op de kleur van de bloemen.”
Voor mensen die minder aanleg hebben voor het identificeren van planten of minder geduld hebben, bestaat er een alternatieve methode: “Je maakt simpelweg een foto van het plantje en uploadt die op de website. De computer herkent de plant dan automatisch.” Zo hoopt Beets een redelijke database te creëren waarmee ze een goed beeld krijgt van welke stoepplantjes in de steden en dorpen groeien en waar ze zich precies bevinden.
Meedenken over onderzoeksvragen
Dit is niet de eerste keer dat burgers de wetenschap vooruit helpen. Denk aan de Nationale Bijentelling en de Tuinvogeltelling. Hoewel de term burgerwetenschappen (ook wel bekend als citizen science) relatief nieuw is, bestaat het fenomeen zelf al langer. Zo was het lakenkoopman Antoni van Leeuwenhoek die in de zeventiende eeuw micro-organismen ontdekte met zijn zelfgemaakte microscoop.
Toch heerst er redelijk wat scepsis rondom burgerwetenschappen. “Sommige wetenschappers zijn terughoudend, omdat burgers geen getrainde onderzoekers zijn. Ze zijn bang dat burgers te veel fouten maken”, zegt Beets. Hoewel de Leidse bioloog die angst begrijpt, ziet zij vooral de voordelen van burgers betrekken bij onderzoeken. “Laten we ook niet vergeten dat wij (wetenschappers, red.) ook wel eens fouten maken tijdens het onderzoek. Zelf ken ik bijvoorbeeld ook niet alle 1300 soorten stoepplantjes in Nederland; soms moet ik planten opzoeken in een gids. Ik geloof dat wanneer je burgers goede handvatten geeft voor een onderzoek, ze een partner van onschatbare waarde zijn.”
Bij burgeronderzoeken gebruiken wetenschappers deelnemers veelal om data te verzamelen of te analyseren. De Leidse bioloog wil dat anders aanpakken. “Ik wil deelnemers actief betrekken in het onderzoeksproces en hen met nieuwe onderzoeksvragen laten komen die we vervolgens samen aanpakken.” Daarvoor zet Beets in de toekomst een focusgroep op waarbij ze face to face met geïnteresseerde burgerwetenschappers spreekt over de vragen die bij hen leven. “Het zal een selecte groep zijn die daar interesse in heeft. Voor de meeste deelnemers is het stoepplantjesonderzoek een kans om op een laagdrempelige manier mee te doen aan wetenschappelijk onderzoek en de planten op hun stoep te leren kennen. Ik hoop dat deelnemend Nederland straks meer oog en waardering heeft voor de prachtige stadsflora.”