Het verbouwen van biobrandstoffen hoeft niet te leiden tot ontbossing, en ook niet ten koste te gaan van de voedselproductie. Dat is de conclusie van het promotieonderzoek van energiewetenschapper Sarah Gerssen-Gondelach. Vandaag verdedigde ze haar proefschrift aan de Universiteit Utrecht.
Biobrandstoffen zoals hout en bio-ethanol uit koolzaad of mais, golden jarenlang als veelbelovend alternatief voor fossiele brandstoffen. Het gebruik van biobrandstoffen zou de uitstoot van broeikasgassen immers sterk beperken. Maar wie mais opstookt kan het niet eten, en wie extra voedsel wil verbouwen heeft grond nodig, zeggen de tegenstanders. Dat gaat ten koste van de bossen – en die nemen juist veel CO2 op. Energiewetenschapper Sarah Gerssen-Gondelach van de Universiteit Utrecht zocht voor haar promotieonderzoek uit of die redenering klopt.
Wie biobrandstoffen of extra voedsel wil verbouwen heeft grond nodig. Logisch toch?
“Ja, maar die grond hoeft niet perse uit natuurgebieden te komen. Ik heb gekeken of je ruimte voor de teelt van biomassa beschikbaar kan maken door efficiëntere landbouw te bedrijven. Als dat zo is, hoeven biobrandstoffen niet te concurreren met de voedselproductie, en hoeft er ook geen bos gekapt te worden om nieuwe landbouwgrond te ontginnen.”
En? Kan dat?
“Ja, op veel plaatsen wel. Ik heb landbouwgrond in de relatief arme provincie Lublin in Oost-Polen vergeleken met gebieden in andere delen van Polen en in Duitsland. In Lublin zijn de technieken wat verouderd; in die andere gebieden is de landbouw vaak veel productiever. Uit mijn berekeningen bleek dat in Oost-Polen 4 tot 25 procent van de grond vrijgemaakt kan worden, als men daar op dezelfde manier gaat werken als in West-Polen en Duitsland. Als je daar biomassa op gaat verbouwen, levert dat uiteindelijk 340 tot 970 miljoen liter biobrandstof op.”
Zet dat zoden aan de dijk?
“Je kan er elk jaar opnieuw 5 tot 14 miljoen auto’s mee voltanken. Het is 1,5 tot 4 procent van het totale brandstofgebruik in het Poolse wegverkeer. En Polen zou met de oogst van Lublin in één keer zijn doelstelling voor 2020 halen, waar het tweede-generatie biobrandstoffen betreft. Dat zijn de relatief nieuwe biobrandstoffen, die gemaakt worden uit grasachtige gewassen zoals bijvoorbeeld olifantsgras. Ze leveren per hectare bouwgrond veel meer energie op dan eerste-generatie biogewassen als koolzaad.”
“Overigens hebben we het nu nog maar over de opbrengst van één provincie, hè? Er zijn heel veel gebieden waar je op deze manier grond kan vrijspelen. En niet alleen in de landbouw, maar ook in de veeteelt.”
Hoe dan eigenlijk?
“In de landbouw helpt kunstmest om de oogst te vergroten, maar dat veroorzaakt zelf ook weer uitstoot van broeikasgassen. Het beste kan je slim landbouw bedrijven. Door de mest gericht in de bodem te brengen, zodat het bij de plant terechtkomt en niet op plekken waar het niet nodig is. En door nieuwe soorten kunstmest te gebruiken, die de meststoffen geleidelijk vrijgeven. Dan heeft de plant continu de hoeveelheid die nodig is. Als je in een keer een grote dosis geeft, spoelen er veel meststoffen ongebruikt weg met het regen- en grondwater.”
“In de veeteelt is het vooral een kwestie van meer gras verbouwen. In Brazilië lopen veel koeien het hele jaar op grote stukken land waar maar weinig gras groeit. Als je zorgt dat er meer en voedzaam gras groeit, of de koeien bijvoert, kan je echt een enorme slag maken – ook als je de grond die nodig is om het bijvoer te produceren meerekent. Het kan tot een factor acht ruimtewinst opleveren.”
En daar kan je weer gras voor biodiesel op planten…
“Ja. En niet alleen voor brandstof, ook voor biomaterialen – en ook dat kan vaak weer een besparing in CO2 opleveren. Uit mijn onderzoek blijkt dat voor veel materialen de productie uit biologische grondstoffen een lagere uitstoot van CO2 oplevert dan als je vergelijkbare materialen van olie maakt.
De KNAW publiceerde vorig jaar nog een rapport waarin drie KNAW-hoogleraren concludeerden dat biobrandstoffen helemaal geen CO2-reductie opleveren, als je alles meetelt – dus ook de energie die nodig is voor de productie en het transport. Wat heeft het dan eigenlijk voor zin?
“Ehh… dat rapport was, hoe zal ik het zeggen, een tikje kort door de bocht. De KNAW ging er bijvoorbeeld van uit dat er wel bos gekapt moet worden als je biomassa gaat verbouwen, om uiteindelijk genoeg ruimte voor de voedselproductie over te houden. Dat er allerlei onderzoeksgroepen zoals de onze bezig zijn te kijken hoe dat anders kan, daar hadden ze het niet over.”
“De landbouw efficiënter maken op een duurzame manier – dus niet door simpelweg meer kunstmest te gebruiken – levert zelf trouwens ook een reductie in broeikasgasuitstoot op. Maar zelfs als je dat niet meetelt, stoot je met biobrandstoffen in bijna alle gevallen minder CO2 uit dan met fossiele brandstoffen. In het gunstigste geval, dus als je een rendabel gewas als olifantsgras kiest, en duurzame landbouwmethoden gebruikt, scheelt het zelfs meer dan 90 procent.”
Een mooie conclusie. In theorie. Denk je dat het in de praktijk goed uit gaat pakken?
“Nou, er zijn wel wat belemmeringen natuurlijk. Ten eerste moet je de boeren zo ver zien te krijgen dat ze meedoen. Dan zou de extra opbrengst door de verbeterde landbouwmethodes genoeg op moeten leveren om het de moeite waard te maken. Ten tweede is er nog de geldkwestie. Biobrandstoffen zijn een stuk duurder dan fossiele brandstoffen, vooral nu de olieprijs zo laag is. Schaalvergroting zou dat deels op kunnen lossen, maar voorlopig zijn er ook subsidies nodig.”
En nu? Welke boodschap zou je de lezer – of de beleidsmakers – mee willen geven?
“Dat landbouw en de productie van biobrandstoffen met elkaar verbonden zijn. Dus dat je de productie van biomassa in het landbouwbeleid moet integreren. Dat gebeurt nu nog te weinig.”