De Amerikaanse celbioloog Tom Hope onderzoekt interacties tussen het HIV-virus en de cellen in ons lichaam. Hij hoopt in de komende jaren een vaccin te ontwikkelen dat de verspreiding van HIV kan remmen. Eind september is Hope in Nederland om over zijn onderzoek te vertellen. Kennislink sprak hem nu al.
Tom Hope is als moleculair bioloog en celbioloog verbonden aan de Amerikaanse Northwestern University. Al sinds het einde van de jaren tachtig houdt hij zich bezig met onderzoek aan het HIV-virus. Met behulp van microscopie brengt hij het virus in beeld en probeert zo te begrijpen hoe HIV onze cellen infecteert. Inmiddels heeft Hope zich helemaal gestort op de seksuele overdracht van HIV. Hij hoopt binnen enkele jaren een vaccin te ontwikkelen met antistoffen die het virus gevangen zetten, waarna het uit het lichaam wordt verdreven. Kennislink interviewde Hope over de hoogtepunten van zijn onderzoek en zijn ambities met betrekking tot een HIV-vaccin.
Hoe bent u in het HIV-onderzoek terecht gekomen?
“Toen ik in de jaren tachtig met mijn studie begon, was de aids-epidemie net een beetje in opkomst. En dus was er veel aandacht voor deze ziekte. Ik vond en vind het nog steeds een belangrijk gezondheidsprobleem en ben me daarom in het HIV-virus gaan verdiepen. In eerste instantie gebruikte ik technieken uit de moleculaire biologie. Zo manipuleerde ik het DNA van het virus om te zien wat dat voor een invloed had op de verspreiding.”
Waarom bent u overgestapt naar microscopie?
“Er is één belangrijke reden en dat is dat je resultaten zichtbaar worden als plaatjes. Je ziet gewoon hoe het HIV-virus zich beweegt en met welke cellen het een interactie aangaat. Het fijne daarvan is dat het voor iedereen makkelijk te begrijpen is wat er gebeurt.”
Wat was het eerste dat u aan het HIV-virus ontdekte onder de microscoop?
“In één van de eerste experimenten liet ik HIV los op cellen om te kijken hoe het virus zich beweegt. Ik zag toen dat HIV zich heel netjes in rechte lijnen verplaatst en ik vroeg me af hoe dat werkt. Het blijkt dat HIV zich verplaatst over de microtubuli (de trekdraden die een cel aanmaakt voor celdeling, red.). De volgende vraag was natuurlijk of het mogelijk is om deze interactie tussen het HIV-virus en de microtubuli te stoppen. Van cruciaal belang daarbij is dat we begrijpen hoe het virus zich aan deze structuren bindt. Dit is echter nog steeds niet opgehelderd en daarom is het ook heel lastig om een medicijn te ontwikkelen.”
Hoe ging het onderzoek dan verder?
“Om er achter te komen welke cellen een belangrijke rol spelen bij infectie met HIV besloot ik het virus los te laten op verschillende cellen van het afweersysteem. Als je het HIV-virus bij T-cellen stopt, gebeurt er niks. Maar op het moment dat je het virus toevoegt aan dendritische cellen komt er een enorme infectie op gang. Dendritische cellen pakken stukjes van het HIV-virus op en brengen dit naar de lymfeknopen. Daar komen de virusdeeltjes in contact met andere cellen van het afweersysteem. En zo komt de infectie op gang. Dendritische cellen vormen dus de achilleshiel bij een HIV-infectie.”
Op dit moment kijkt u vooral naar het vrouwelijke voortplantingsstelsel. Waarom?
“HIV-infectie in losse cellen bekijken is één ding, maar uiteindelijk gaat het er natuurlijk om wat er gebeurt in een compleet weefsel. Het vrouwelijke voortplantingskanaal is interessant omdat men altijd gedacht heeft dat het HIV-virus niet in staat is om door de dikke laag slijmvlies van de vaginawand heen te dringen. Slechts op plekken waar het slijmvlies beschadigd is zou het virus vrij spel hebben, zo was het idee. Dat blijkt nu dus niet te kloppen. Het HIV-virus kan wel degelijk in een onbeschadigde vaginawand doordringen. Door te binden aan de dendritische cellen laat het zich langzaam in het slijmvlies zakken.”
Maar als dat zo is, waarom zijn er dan niet meer mensen met een HIV-infectie?
“Omdat deze manier van verspreiding niet echt efficiënt is. Er zijn uiteindelijk maar weinig virusdeeltjes die echt diep in het weefsel doordringen. We weten uit de praktijk dat bij stabiele stellen, waarvan één van de partners HIV heeft en de ander niet, het virus slechts bij 1 op de 1000 seksuele contacten wordt overgedragen.
Waarschijnlijk speelt de pH van de vagina hierin ook een rol. Normaal gesproken heeft de vagina een vrij lage pH. Dit komt met name door lactobacillen die van nature in de vagina voorkomen. Bij aandoeningen als bacteriële vaginose raakt het evenwicht van de bacteriën verstoord en gaat de pH omhoog. Het is bekend dat mensen die last hebben van bacteriële vaginose sneller geïnfecteerd raken met HIV. Waarschijnlijk omdat het slijmvlies van de vagina dan minder goed in staat is om de verspreiding van het virus af te remmen.”