Net als mensen slepen talen allerlei ballast met zich mee, die ze eigenlijk niet echt nodig hebben. Zoals het Nederlandse onderscheid tussen de en het. Sterre Leufkens onderzocht 22 verschillende talen uit diverse taalfamilies over de hele wereld en ontdekte dat er een groot verschil bestaat in ‘transparantie’.
De ideale taal is vanuit functioneel oogpunt helemaal transparant. Dat betekent dat er een één-op-één-relatie bestaat tussen vorm en betekenis. In het Nederlands voegen we bijvoorbeeld het elementje –te toe aan een werkwoordsstam om aan te geven dat we de verleden tijd bedoelen: ik maak, ik maak-te. Dat is een transparante vorm, in tegenstelling tot een vorm als liep. Daarin wordt de verleden tijd namelijk niet in een apart element uitgedrukt. Op het eerste gezicht zou je denken dat het hier gaat om een uitzondering. Maar juist dit soort uitzonderingen zijn er volop in taal.
Exotische talen
Taalwetenschapper Sterre Leufkens (Universiteit van Amsterdam) deed taaltypologisch onderzoek naar het fenomeen transparantie. De taaltypologie is een relatief klein vakgebied binnen de taalwetenschap, waarbij talen worden ingedeeld volgens bepaalde criteria. Het gaat er vooral om de talen ten opzichte van elkaar te positioneren en om zo te ontdekken wat er universeel is in taal. Leufkens onderzocht 22 verschillende talen uit diverse taalfamilies.
Ze selecteerde díe talen waarvan een uitgebreide grammatica beschikbaar was. En ook niet onbelangrijk: waarvan een specialist aanwezig was. Want het waren geen talen die de gemiddelde Nederlander, of zelfs de gemiddelde taalwetenschapper beheerst, maar exotische talen als het Sheko, het Tamil, het Fongbe. Leufkens: “Als typoloog weet ik vooral veel óver talen. Als ik naar Rusland ga, weet ik dat het een heel interessant systeem heeft voor werkwoordsvervoeging. Maar zelf kan ik geen enkel werkwoord zeggen.”
De en het
Overigens nam ze naast al die exotische talen ook het Nederlands mee. Dat bleek uiteindelijk tot de meest non-transparante talen te horen in haar steekproef. Dat betekent dat er allerlei elementen in onze taal aanwezig zijn, waarin geen één-op-één-relatie bestaat tussen vorm en inhoud. De non-transparante eigenschappen die Leufkens onderzocht, waren allemaal aanwezig in het Nederlands.
De promovenda licht toe: “In het Nederlands heb je ik loop en wij lopen. Enkelvoud of meervoud druk je in feite uit op twee verschillende manieren: met behulp van de werkwoordsvorm én met het persoonlijk voornaamwoord. Dat één vorm ook genoeg is zie je bijvoorbeeld aan de Romaanse talen waarin het persoonlijk voornaamwoord weggelaten kan worden. Tot een andere categorie behoort het woordje het in Het regent. Dat moet er staan omdat de zinsbouw dat vereist. Maar het betekent eigenlijk niks. Of het verschil tussen de en het. Twee verschillende woordjes met dezelfde betekenis.”
Die laatste categorie – waarbij een vormverschil geen betekenisverschil inhoudt – vindt Leufkens zelf nog wel het meest fascinerend: “Het regent vind je ook in andere Indo-Europese talen (it rains, il pleut, es regnet), maar blijkt in andere taalfamilies nauwelijks voor te komen.”
“Die vormgebaseerde vormen, zoals ik ze noem, hebben met elkaar gemeen dat ze ontzettend moeilijk te leren zijn voor buitenstaanders. Maar ook moedertaalsprekers doen er lang over om ze correct te gebruiken. Kijk maar naar kinderen: die zeggen vaak dingen als loopte. Ze leren eerst de transparante vormen, en pas daarna de non-transparante.”
Creooltalen
Maar waarom zitten zoveel talen dan opgescheept met non-transparante vormen, als ze zo moeilijk te leren zijn? Leufkens: “Talen beginnen relatief transparant. Dat weten we bijvoorbeeld uit onderzoek naar creooltalen. Dat zijn de jongste talen die we kennen. Ik heb voor mijn masterscriptie een aantal creooltalen vergeleken met hun brontalen (de talen waar ze uit zijn voortgekomen). De creooltalen bleken transparanter. Maar ook die talen gaan in de loop der tijd weer non-transparante eigenschappen ontwikkelen.”
“Dat komt omdat ook andere factoren dan transparantie een rol spelen in onze communicatie: sommige woorden gebruik je bijvoorbeeld heel vaak. Je spreekt ze wat sneller uit en dan laat je elementen weg. Of je voegt vormen samen, omdat je dan sneller klaar bent met praten. Het omgekeerde gebeurt ook. Je merkt dat er betekenis verloren gaat in een lawaaiige omgeving, en daarom druk je een betekenis twee keer uit.”
Een mooi voorbeeld van hoe taal verandert, vindt Leufkens het Esperanto (zie kader). “Die taal is indertijd door Zamenhof bedacht als een taal die voor iedereen makkelijk te leren is, met zo min mogelijk onregelmatigheden. Wim Jansen, professor aan de Universiteit van Amsterdam, doet onderzoek naar verandering in het Esperanto. En het blijkt dat zelfs in het Esperanto – want die taal heeft nog steeds een groep aanhangers – allerlei non-transparante elementen zijn binnengeslopen. Het is dus onvermijdelijk.”
Je kunt non-transparante eigenschappen dus ballast noemen, maar ze hebben wel ooit een functie gehad in de communicatie. Om die reden worden ze ook wel ‘linguïstische mannentepels’ genoemd: ooit hadden ze nut binnen het evolutionaire systeem, nu zijn het slechts overblijfselen.
Taalcontact
Toch verdwijnt sommige ballast ook weer uit de taal. Dat gebeurt wanneer talen in contact komen met andere talen. Het Engels bijvoorbeeld, is in de loop der tijd met allerlei bevolkingsgroepen in aanraking geweest – Normandiërs, Vikingen – die het moesten leren als tweede taal. En als grote groepen niet-moedertaalsprekers een taal leren, gaan ze die taal vereenvoudigen. Vandaar dat het Engels geen _de/het_-verschil meer kent zoals het Nederlands.
Is het waarschijnlijk dat we dit onderscheid in het Nederlands ook kwijtraken door de toenemende migrantenstroom? “Dat zou inderdaad kunnen,” zegt Leufkens. “Andere taalwetenschappers hebben dat al voorzichtig voorspeld. Maar als het gebeurt, dan duurt het nog zeker honderden jaren. Het gaat heel langzaam omdat je de woordjes de en het zo vaak gebruikt. Er zijn nog allerlei andere factoren naast transparantie. Dat maakt taalverandering zo onvoorspelbaar.”