Naar de content

Antoni van Leeuwenhoek, de achterdochtige

Publiek domein

Hij staat bekend als de vader van de microbiologie. Met zijn zelfgebouwde microscoopjes zag de Nederlander Antoni van Leeuwenhoek voor het blote oog onzichtbare ‘kleine diertjes’ waar niemand het bestaan van afwist. Kennislink deed een ‘fictief interview’ met de achterdochtige maar beroemde handelsman uit Delft.

2 augustus 2012

Hij sprak alleen Hollands, had niet gestudeerd en was onbekend met Latijn, de taal van de wetenschap. Misschien dat Antoni van Leeuwenhoek (1632-1723) juist daarom dingen vermoedde die niet opkwamen in de hoofden van de geleerde microscopisten. Zonder beïnvloeding door anderen kon deze nuchtere Hollander zijn waarnemingen met een objectief oog bekijken.

Als amateur in de wetenschapsbeoefening kwam hij tot een lange reeks chaotische beschrijvingen van micro-organismen. Zijn ontdekkingen van deze compleet nieuwe wereld waren het resultaat van zijn zelfgebouwde microscopen met een voor zijn tijd onovertroffen vergroting. Hij was de eerste die de rode bloedcellen, bacteriën en zaadcellen waarnam.

De manier waarop Van Leeuwenhoek zijn microscopen maakte hield hij altijd angstvallig geheim. Maar toen Kennislink hem sprak, onder het genot van een jenevertje, gaf hij toch een deel van zijn geheimen prijs.

Van Leeuwenhoek: een korte bio

1632: Wordt geboren op 24 oktober als zoon van mandenmaker Philips Antonyszoon en zijn vrouw Margaretha Bel van den Bergh.
1648 Komt naar Amsterdam voor een opleiding tot kassier en boekhouder bij de Schotse lakenhandelaar William Davidson. Kreeg daar voor het eerst een vergrootglas in handen.
1653: Trouwt met Barbara de Meij en ging met haar in Delft wonen.
1660: Benoemd tot ‘Kamerbewaarder van Heeren Schepenen’.
1669: Haalt zijn landmeterexamen.
1671: Hertrouwt met Cornelia Swalmius.
1673: Introductie door Reinier de Graaf bij de Royal Society in Londen.
1674: Zijn bevindingen begonnen te verschijnen in het tijdschrift Philosophical Transactions van de Royal Society.
1679: Benoeming tot wijnroeier van Delft.
1680: Wordt lid van de Royal Society.
1723: Overlijdt 26 augustus in zijn geboortestad op 91-jarige leeftijd.

Meneer Van Leeuwenhoek, u bent de eerste die wij spreken voor de serie ‘briljante biologen’. Het is ons een eer! We zullen het zo over uw werk in de microscopie gaan hebben – maar voor die tijd was u ook al een succesvol man, nietwaar?

Ja, je kunt wel zeggen dat ik redelijk welgesteld was. Mijn vader was mandenmaker en de familie van mijn moeder hield zich generaties lang bezig met bierbrouwen. Ondernemen zat me dus in het bloed. Na mijn schooltijd in Warmond werd ik als zestienjarige jongen opgeleid in Amsterdam tot boekhouder bij een Schotse lakenhandelaar.

Toen ik na een jaar of vijf terugkwam in mijn geboortestad Delft, begon ik mijn eigen manufacturenhandel. Ik verdiende mijn geld met het handelen in laken en werd later benoemd tot Kamerbewaarder – vergelijk dat maar met een wethouder van financiën. Dat verdiende niet slecht, en daardoor kende ik bovendien alle inwoners van Delft die wat voorstelden.

Mag ik hierbij van de gelegenheid gebruik maken om een misverstand recht te zetten? Er wordt vaak aangenomen dat ik goed bevriend was met de schilder Johannes Vermeer. Ten onrechte. Ik heb alleen – in mijn functie als kamerbewaarder – het faillissement behandeld van Vermeers vrouw nadat haar echtgenoot overleed.

U bent dus niet wetenschappelijk opgeleid?

Dat klopt. Ik heb geen natuurwetenschappelijke opleiding genoten of vakken aan een universiteit gevolgd. Het enige examen dat ik heb afgelegd was dat voor landmeter. Met goed gevolg. Daarna werd ik aangesteld als wijnroeier (iemand die de hoeveelheid wijn in een vat meet, red.) in Delft. En vergis je niet, door het ijken van de wijnvaten deed ik een hoop wiskundige kennis op. Kennis die van groot belang is geweest voor mijn latere microscopisch onderzoek.

Waar kwam uw belangstelling voor lenzen en microscopen dan vandaan?

Als lakenhandelaar gebruikte ik al een sterke loep om de vezels in een bepaalde stof te tellen. Ik ergerde me vaak aan de slechte kwaliteit van die loepen. Het glas van de lenzen was niet homogeen en er zaten vaak luchtbellen in waardoor het beeld vertekend was. Toen al begon ik na te denken over lenzen.

Maar de inspiratie om mijn eigen microscoop te bouwen kwam tijdens een bezoek aan Londen. Daar kocht ik een exemplaar van Micrographia, een boek over microscopie van Robert Hooke. Prachtig!

U was dus niet degene die de microscoop uitvond?

Nee, ben je mal. De microscoop werd aan het einde van de zestiende eeuw al uitgevonden. Maar ik wilde het beter doen. Zie je, Hooke gebruikte een Culpeppermicroscoop, eentje met meerdere lenzen. Maar die lenzen waren niet sterk. Je kon er misschien in één opslag een vlieg mee bekijken, maar dat was het. Ik begon aan mijn eigen microscoopje met één lens. Daarmee kon ik meer zien dan met zo’n ingewikkelde Culpeppermicroscoop.

U was in staat om microscopen te maken met een voor uw tijd onovertroffen vergroting. Hoe kreeg u dat voor elkaar?

Mijn microscoop was weinig meer dan twee messing plaatjes met een gaatje erin. Tussen die plaatjes klemde ik een bolvormig lensje van glas. Vlakbij dat lensje zat een pinnetje waarop ik een preparaat kon vastklemmen. Dat puntje moet zich precies op de juiste afstand van de lens bevinden. Milimeterwerk is het, prutsen. Maar doordat ik de lensjes zo zorgvuldig sleep bereikte ik een ongekende vergroting, tot aan wel tweehonderdvijftig keer.

Een schets van Van Leeuwenhoek’s microscoop.

Wikimedia Commons

Hoe ik die lensjes maakte? Dat kan ik nu wel verklappen. Je neemt een druppeltje glas, dat plak je op een stokje en dan maar ronddraaien totdat het een mooie ronde vorm krijgt. Dan komt het echte werk, het afwerken van die ruwe lens. Dat deed ik eerst met klei en daarna met kalk. Het kostte erg veel tijd kan ik je zeggen.

U heeft als eerste microscopisch klein leven waargenomen. Vertelt u daar eens wat over.

Nou, vooruit dan. Ik kon me nooit zo bewegen mijn ontdekkingen wereldkundig te maken, maar voor Kennislink maak ik graag een uitzondering. Mijn eerste grote ontdekking was in 1674. Dat was eigenlijk puur toeval. Ik wandelde op een mooie zondagmiddag langs het Berkelse meer. Die dag was het water van het meer troebel in plaats van helder. Vreemd, dacht ik en ik bekeek een waterdruppel onder de microscoop. Wat ik zag waren allemaal microscopisch kleine diertjes.

Deze ontdekking van wat wij nu eencellige groene algen en zweepdiertjes noemen, is uw eerste van een lange reeks beschrijvingen van micro-organismen. In 1676 deed u de bekende proeven met het peperinfuus. U bent de eerste die bacteriën heeft waargenomen!

Oh, noemt u dat bacteriën? Wat een grappig woord. Maar inderdaad, ik deed een experiment waarin ik peperkorrels drie weken achtereen in water liet liggen. Daarna ontdekte ik in het water zeer kleine, bewegende diertjes. ‘Animalcules’ noemde ik ze. Later heb ik deze animalcules ook teruggevonden tussen mijn tanden, in het tandplak.

U bent ook de eerste geweest die een menselijke zaadcel heeft afgebeeld. Is het waar dat u daarvoor uw eigen sperma heeft bekeken?

Ja, dat is inderdaad een grappig verhaal. Dat zal ik je vertellen. Op een dag kreeg ik van een professor uit Leiden het zaad opgestuurd van iemand die leed aan de geslachtsziekte gonorroe. Ik bekeek het, maar er was niks te zien. Het zaad was al dood. Maar dat bracht me op een idee. Nadat ik een keer gemeenschap had met mijn vrouw ving ik wat van mijn eigen zaad op. Binnen negen hartslagen na de daad lag het onder de microscoop. Wat ik zag was verbluffend: zaadcellen die wild heen en weer zwommen!

In uw tijd woedde er een felle discussie over de vraag of een baby voortkwam uit iets in de vrouw, of uit de zaadcel van een man. Sinds de eicel van de vrouw is ontdekt, weten we dat zowel man als vrouw aan het ontstaan van een baby bijdragen.

Meent u dat nou? U houdt me voor het lapje! Ik moet zeggen dat ik dit moeilijk te geloven vind. Na mijn ontdekking was ik er volledig van overtuigd dat nieuw leven gevormd werd uit het zaad van de man. Dat ben ik eigenlijk nog steeds. Maar het bestaan van een vrouwelijke eicel brengt me aan het twijfelen, dat zal ik niet ontkennen.

Wat deed u eigenlijk met uw bevindingen, publiceerde u deze?

Publiceren in een wetenschappelijk tijdschrift bedoel je? Nee, je moet begrijpen dat ik geen geleerde was. Bovendien was ik zelf eerst niet zo happig op het publiceren van mijn ideeën. Zie je, tijdens mijn lange leven was ik een beroemdheid. Buitengewoon veel mensen bezochten me in mijn woning in Delft om wat van mijn werk te zien. Maar ja, ik was bevreesd dat onbetrouwbare personen met mijn ontdekkingen en microscopen aan de haal zouden gaan. Daarom wilde ik de manier waarop ik mijn microscopen maakte geheim gehouden.

Maar behoorlijk geïntroduceerde respectable bezoekers ontving ik graag. Trouwens wel alleen op afspraak. Zo heb ik de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz, Baruch Spinoza en de Amsterdamse burgemeester Johannes Hudde over de vloer gehad.

Maar uw ontdekkingen zijn uiteindelijk wel wereldkundig geworden.

Dat klopt. Mijn contact met microscopist Reinier de Graaf, tevens een goede vriend van me, heeft me ertoe aangedrongen mijn werk te publiceren. De Graaf zag het belang van mijn werk en hij introduceerde me bij de Royal Society in Londen, een Britse academie voor wetenschappen. Ik begon brieven te schrijven waarin ik mijn bevindingen vertelde en tekeningetjes maakte van wat ik onder mijn microscoop zag, en stuurde deze op naar de Royal Society.

Maar mijn ontdekking werd in eerste instantie sceptisch ontvangen. Ze wilden me daar niet geloven toen ik zei animalcules te hebben gezien. Ik liet zelfs vooraanstaande burgers die bij mij op bezoek kwamen getuigenverklaringen schrijven over wat voor een gerespecteerd burger ik ben, en stuurde deze op naar de Royal Society. Maar pas nadat mijn collega Robert Hooke erin slaagde mijn experimenten te herhalen werd mijn vondst aanvaard. Sindsdien heb ik met de Royal Society gecorrespondeerd. Tot aan mijn sterfbed.

Had u enig idee van het belang dat de wetenschappelijke wereld destijds aan uw werk hechtte?

Ik had het gevoel dat mijn ontdekkingen geen grote indruk maakten, in ieder geval niet op de gewone mens. Ik veroorzaakte met mijn ideeën geen revoluties. Men vond het meer vreemd, dat kleine ongrijpbare leven. Het was vooral de elite die geïnteresseerd was in mijn werk.

Vorig jaar is één van uw microscopen in Londen geveild voor driehonderdduizend pond. Had u dat ooit gedacht?

Driehonderdduizend pond, werkelijk? Fenomenaal. Tijdens mijn leven heb ik ongeveer vijfhonderd microscoopjes gemaakt. Sommigen verkocht ik, maar vaak gaf ik ze ook gewoon weg. De meesten waren gemaakt van messing. Die maakte ik voor collega-wetenschappers maar ook voor nieuwsgierige burgers. Daarnaast heb ik ook een aantal zilveren exemplaren en een paar gouden gemaakt, bestemd voor rijke burgers en adellijke hoge heren. Soms zelfs in opdracht van vorsten, zoals de Russische tsaar Alexander.

Wist u dat er nu van al uw microscopen nog maar zo’n tien stuks over zijn?

Dat verbaast me niet, het zijn tere instrumentjes. Als de onderdelen ook maar een beetje verbogen raken of als het lensje eruit valt of verschuift, valt er niets meer te zien. Dan zijn ze rijp voor de schroothoop.

Bronnen:

Dit artikel is onderdeel van de serie Briljante Biologen op de Borrel waarbij tien beroemde biologen ‘fictief geïnterviewd’ worden. Bekijk hier de andere artikelen.