Te Wapen! is het enigszins bloeddorstige thema van de Week van de Klassieken. Wapengekletter kwam veel voor in het Griekenland van de vijfde eeuw voor Christus. In deze periode lagen Griekse stadstaten als Sparta, Athene en Thebe vaak met elkaar in de clinch. Naast zeeslagen vochten de steden ook op land hun oorlogen uit. Hoe zagen deze veldslagen er eigenlijk uit?
In het Griekenland van de vijfde eeuw voor Christus heerste er tussen de verschillende stadstaten (poleis) een zeer agressieve rivaliteit. Iedere polis wilde de beste zijn. Stadstaten moesten hun autonomie bewaren of wilden hun machtsimperium uitbreiden. Om eer, roem en gewin te verwerven, was hegemonie over de ander noodzakelijk. Veel van dit soort gevechten vonden dus plaats tussen de Griekse stadstaten onderling. Nadat ze de oorlog aan elkaar verklaarden, troffen ze alle voorbereidingen om te wapen te gaan.
Klassiek Athene stond bekend om haar oppermachtige vloot, waarbij de roeiers van de oorlogsschepen (triremen) de vijandelijke schepen ramden. Daarnaast had de stad, net als andere stadstaten, een leger van zwaar gewapende soldaten, de hoplieten. Hoplieten waren geen beroepssoldaten maar burgers, die in vredestijd een beroep uitoefenden en bij het uitbreken van een oorlog ten strijde trokken. Alleen de stadstaat Sparta had beroepssoldaten en zij waren nagenoeg onverslaanbaar. Spartaanse hoplieten hadden veel tijd om te trainen: al het werk werd gedaan door hun slaven, de heloten.
Atheense wanorde en Spartaanse hiërarchie
Athene was de grootste stad en kon het grootste hoplietenleger naar het slagveld sturen. Tienduizend man was geen uitzondering voor deze polis, maar andere stadstaten kwamen hoogstwaarschijnlijk niet aan die aantallen. De manschappen liepen ongeveer 25 kilometer per dag over zandige, smalle paden naar de plek van de veldslag. Hierdoor moesten ze vaak achter elkaar lopen, wat resulteerde in marscolonnes van wel tien kilometer lang.
Onderweg speelde religie een grote rol. De Spartanen slachtten bijvoorbeeld aan de grens schapen als grensoverschrijdingsoffers om Zeus en Athena gunstig te stemmen. Legeraanvoerder en geschiedschrijver Thucydides (460 – 400 v. Chr.) schrijft dat de Spartanen tijdens de Peloponnesische oorlog met Athene in één jaar tot tweemaal toe rechtsomkeer maakten omdat de tekenen tijdens het offeren ongunstig uitpakten.
Eenmaal aangekomen op de plek van bestemming, heerste er in de opgeslagen kampen van de Atheners een democratische wanorde. Iedereen bepaalde zelf wanneer hij at of sliep – gezellig naast vrienden of buren – en steggelde om de beste plek. Atheense burgers beschouwden elkaar als gelijken en waren daardoor moeilijk te commanderen in het legerkamp. De bevelhebber had hier dus een beperkte hoeveelheid macht. Bij de Spartanen daarentegen hadden een sociale en politieke hiërarchie; hun aanpak was veel militaristischer en zij leefden een stuk systematischer in het legerkamp. Met behulp van trompetten gingen zij allemaal tegelijk slapen en stond iedereen op dezelfde tijd weer op.
Afschrikwekkende infanterie
Verrassend waren de Griekse veldslagen van deze tijd meestal niet. Veel confrontaties vonden plaats op vlakke, open terreinen. De vijanden wisten dat de veldslag ging plaatsvinden doordat een bode het van tevoren aan kondigde. De gesloten infanterieformaties, de falanxen, stonden nu zo’n twee kilometer van elkaar vandaan. De gesloten falanx was een van de meest effectieve gevechtsmethode uit deze periode en onoverwinnelijk tegenover andere soorten formaties.
Stel je een leger voor van achtduizend hoplieten. Een falanx bestond uit acht tot twintig rijen soldaten achter elkaar en elke hopliet nam minimaal één vierkante meter in. Dan staat er een bulderende mensenmassa van meer dan een kilometer breed voor je! De dichter Xenofon beschrijft de slagorde van de Spartaanse koning Agesiloas bij Koroneia (394 v. Chr.) als ‘één massa brons en purper’. Eenmaal dichtbij kon je de Spartanen herkennen aan hun imposant grote baarden zonder snorren.
Wat betreft posities in het leger waren de Atheners wederom een stuk democratischer dan de Spartanen. De Atheners kozen zelf hun plekken, wat zeer zeker tot geharrewar heeft geleid. Bij de Spartanen bepaalde de commandant dit. De meest effectieve opstelling had de beste soldaten voorin staan voor de aanval. De zwakkeren stonden in het midden en de veteranen achterin hielden het geheel bij elkaar en duwden iedereen naar voren. Vooraan staan was heroïsch en eervol, maar buitengewoon riskant: van de Griekse en Spartaanse voorhoedespelers keerde slechts de helft levend terug van een veldslag.
Bemoedigende woorden en gezang
Als het moment van de strijd aanbrak, klonk met behulp van een trompet of hobo het startsein voor gevecht. Bij de Spartanen ging de hobospeler vaak mee om de soldaten in de maat te laten lopen en zo de opstelling van de falanx intact te houden. Onder luid gezang marcheerden de Spartanen naar hun tegenstanders. Thucydides gaf dat mooi weer in zijn beschrijving van de slag bij Mantineia (418 v. Chr.) tijdens de Peloponnesische oorlog:
“De Spartanen spraken elkaar bemoedigende woorden toe […] en zongen hun krijgsliederen en spoorden elkaar aan, dapper als zij waren, zich te herinneren wat zij hadden geleerd, ervan overtuigd dat een langdurige oefening in daden een groter redmiddel is dan een toespraak van een ogenblik, hoe fraai ook onder woorden gebracht.”
De andere Griekse stadstaten hadden meer de neiging om de tegenstander rennend te benaderen. Dit oogde een stuk chaotischer, maar veel hoplieten deden dit om hun eigen angst te overwinnen en de tegenstander te intimideren. Een aanstormende falanx van dik een kilometer breed was buitengewoon afschrikwekkend. De rennende hoplieten konden, omringd door honderden mannen, slechts één kant op: naar voren. Bang of niet, ze hadden geen keus. Ze wisten dat de veldslag onvermijdelijk was.
Vol in de aanval
De voorste rijen van de aanstormende hoplieten hadden hun speren in onderhandse positie, horizontaal op hun tegenstander gericht. Vlak voordat ze elkaar naderen, minderden ze vaart om hun schild naar voren te keren. De veldslag tussen beide troepen was allereerst dus een krachtmeting tussen de voorste linies. De rijen achter de eerste linie hielden hun speren vooralsnog verticaal. De dichter Euripedes beschreef dit op de volgende manier:
“Zij vielen naar elkaar uit met hun speren, maar doken meteen achter hun ronde schilden weg om de ijzeren punten gevaarloos af te laten glijden. Als één van hen merkte dat de ander zijn ogen net boven de rand van het schild liet uitkomen, zwaaide hij zijn speer in de hoop hem met de punt te treffen.”
Beide legers vormden een blok waarbij de schilden tegen elkaar stonden om het vallen van gaten te voorkomen. Door te duwen konden de hoplieten die in het midden en achteraan stonden de slagorde van de andere partij met hun gewicht doorbreken. Uiteindelijk was men altijd op zoek naar een gat in de falanx van de tegenstander. Dát kon winst of verlies bepalen.
Het einde van de veldslag begon dus vaak met een gat in een van de slagorden. Dit breidde zich steeds verder uit zodat de achteropkomende gelederen niet langer naar voren drongen en duwden, maar juist terug naar achter vielen. Wanorde was het gevolg en de verliezende partij vluchtte. De soldaten aan de winnende hand zetten de achtervolging in. Dit had vaak nog de meeste slachtoffers tot gevolg maar van een complete uitroeiing van het leger was in het oude Griekenland nooit sprake.
Slagveld vol lijken en bloed
De dag na de veldslag vroeg de verliezende partij om een wapenstilstand, om hun doden te begraven. De achtergebleven lichtgewonden op het slagveld waren vaak nog als gevangene meegenomen, maar de zwaargewonden ter plekke gedood. Xenofon omschreef het slagveld bij Koroneia, waar de Spartanen en Thebanen in 394 voor Christus gevochten hadden, als volgt:
“[..] De aarde was rood van bloed, de lichamen van vrienden en vijanden lagen naast elkaar, schilden waren verbrijzeld, speren gebroken, en zwaarden lagen uit hun scheden op de grond, staken in lichamen, of werden nog door handen vastgehouden.”
Aan het verzoek om een wapenstilstand van de verliezende partij werd meestal wel voldaan. Het was ook een plechtig moment waarin de verliezende partij de nederlaag erkende. De slag was na zo’n verzoek officieel voorbij. Het aantal doden in een een Griekse veldslag ‘viel mee’: van de overwinnende partij bleek gemiddeld vijf procent te sneuvelen, terwijl van de verliezende partij veertien procent de strijd niet overleefde.