Spreken we over een paar jaar alleen nog maar Engels? Of kunnen we door slimme vertaalapps straks met iedereen in elke taal communiceren? Ontdek in ‘Net goed!’ hoe internet onze taal verandert.
Zdravo, kako si? Met behulp van een app probeert wetenschapsjournalist Edda Heinsman voor de zomervakantie nog wat Servisch te leren. Maar heeft het eigenlijk nog wel zin om een nieuwe taal te leren? Spreken we over een paar jaar alleen nog maar Engels? Of kunnen we door slimme vertaalapps straks met iedereen in elke taal communiceren? In de tweede aflevering van de podcast ‘Net goed!’ onderzoekt Heinsman hoe het internet onze taal verandert.
Dat internet onze taal beïnvloedt, is duidelijk. Denk maar aan woorden als liken en appen, die inmiddels helemaal ingeburgerd zijn. En niet alleen onze spreektaal verandert door het internet, ook onze schrijftaal. Nog nooit hebben we zoveel niet zakelijke teksten geproduceerd als nu. Schreef je misschien vroeger af en toe een brief, nu zijn dat dagelijks tientallen korte berichtjes, waaraan we vrolijke gele gezichtjes en andere symbolen toevoegen. En natuurlijk moet er ook taal zijn om internet mogelijk te maken: programmeertaal.
Heinsman gaat langs bij Lieke Verheijen, die aan de Radboud Universiteit Nijmegen onder meer onderzoek doet naar het gebruik van emoji, bij Brigitte Bauer, gespecialiseerd in taalverandering en -evolutie, en bij Guido van Rossum, die de computertaal Python ontwikkelde. Luister naar de aflevering in jouw favoriete podcastapp (Spotify, Apple). Mooie internetverhalen zijn hieronder welkom, en reacties ook!
Transcript
Net goed! – Altijd verstaanbaar
===
In an informal setting, you would say: [in het Servisch] Zdravo, kako si?
Which means: Hello, how are you?
Edda: Een nieuwe taal leren met apps als Duolingo, of zoals in dit geval Mango. Een fluitje van een cent. Tenminste, dat hoop ik. Ik heb nog tot de zomervakantie voor ik een paar woordjes Servisch wil spreken.
Taalapp: [in het Servisch] Zdravo, kako si?
Edda: [in het Servisch] Zdravo, kako si?
Edda: Het internet verandert de manier waarop we een nieuwe taal leren. Niet meer in de klas met een schoolbord, maar met een digitale juf of meester. En het internet verandert ook de taal zelf.
Lieke: Liken, met WhatsApp kwam het appen. Ja, dus elk medium brengt wel een nieuw werkwoord met zich mee, merk je.
Edda: Hoe verandert internet onze taal? Spreken we over een paar jaar alleen nog maar Engels? Of kunnen we door slimme vertaalapps straks met iedereen in elke taal communiceren? En heeft het eigenlijk nog wel zin om een nieuwe taal te leren?
Taalapp: [in het Servisch] Zdravo, kako si?
Edda: Het internet, al zo’n veertig jaar een onmisbaar stukje technologie. Onmisbaar, maar onzichtbaar. Want waar zit dat internet precies? Hoe werkt het en hoe heeft het ons leven veranderd? In de podcast ‘Net goed!’ duiken we in de wereld achter het wereldwijde web.
Lieke: Welke lijkt je het leukst, van studies? Daten, food influencers, accommodatie, code switchen.
Edda: Ik spreek af met Lieke Verheijen, universitair docent bij het departement Taal en Communicatie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen. Food influencers klinkt ook wel ...
Lieke: Even kijken.
Edda: Dat klinkt ook wel goed. Ze doet onderzoek naar taal in de digitale wereld, zoals ...
Lieke: Online taalgebruik van jongeren en de effecten op hun schrijfvaardigheid. Onderzoek naar code mixing …
Edda: Dat mensen verschillende talen door elkaar heen gebruiken.
Lieke: Het gebruik van emoji in verschillende interpersoonlijke en professionele contexten …
Edda: Zoals …
Lieke: Emojigebruik in online dating.
Edda: Oh ja, emoji, die kun je natuurlijk ook zien als een toevoeging aan taal. Een heel nieuwe set om te communiceren dankzij het internet. Maar dat gaat niet altijd goed.
Persoon 1: Een nichtje stuurde mij: Mijn opa is overleden, zegt ze en ik had mijn bril niet op en ik wilde een huilende, ja huilende emoji … En per ongeluk stuurde ik de lachende emoji omdat ik mijn bril niet op had. Dus ze zegt, maar waarom stuur je deze lachende emoji? Ik zeg, Oh sorry. Dus het kan ook wel eens vreselijk misgaan natuurlijk.
Lieke: Er bestaan inmiddels zoveel emoji – we tikken bijna de 4000 aan – dat de nuanceverschillen tussen de gele gezichtjes zijn wel steeds lastiger te onderscheiden.
Edda: Lieke Verheijen, de persoon dus om te leren hoe taal verandert door het internet. Oké, dus je hebt een soort hele grote Excel-sheet, maar hoe gaat dat onderzoek? Ik kijk mee over Verheijens schouder.
Lieke: Ja, wat je vaak doet bij een corpusonderzoek.
Edda: Een corpus, een grote verzameling tekst die Verheijen verkrijgt door bijvoorbeeld mensen te vragen hun WhatsApp-geschiedenis volledig geanonimiseerd met haar onderzoeksgroep te delen.
Lieke: Die talige data in een heel groot overzicht zetten en dan kun je systematisch door zo’n taalcorpus heen lopen. En bij elke emoji die je tegenkomt, noteer je dan in de juiste kolom wat de categorie was en wat de functie was.
Edda: We lopen samen door de lijst.
Lieke: Zullen we samen een drankje doen? Laten we daarna de hond uit.
Edda: Ik voel me een beetje een gluurbuur. Smiley.
Lieke: Knipoogemoticon, zou ik zeggen.
Edda: Oh, knipoogemoticon. Ik zeg het alweer verkeerd. En het categoriseer werk op zich valt me ook nog best tegen.
Lieke: Kijk, categorieën toekennen is nog vrij makkelijk, want dat is redelijk zwart wit. Maar waar het lastiger wordt is het achterhalen wat dan precies de functie is van een emoji in zo’n bericht.
Edda: We lopen zinnetje voor zinnetje door het document.
Lieke: Op die manier kun je dus uren lang bezig zijn met door zo'n corpus heen lopen en een voor een al die elementen coderen.
Edda: En alles moet ook nog dubbel, want het moet wel betrouwbaar zijn. Verheijen geeft toe dat ze dit deel van het onderzoek tegenwoordig meestal door student-assistenten laten doen. Uit het onderzoek blijkt dat emoji’s de ene keer heel functioneel worden gebruikt en de andere keer meer om een gevoel over te brengen. Interessant om te weten. Misschien niet zo relevant voor mij. Ik ga niet anders appen nu ik dit weet, maar wel voor bedrijven.
Lieke: Bijvoorbeeld webcare, dus hoe reageren bedrijven op online klachten op Facebook? En gebruiken ze daarbij emoji of niet? En wat zijn de effecten daarvan?
Edda: Is het voor een bedrijf goed om met heel veel smileyfaces te reageren of moeten ze juist gewoon heel zakelijk blijven?
Lieke: Dat is heel erg dubbel. Enerzijds merk je dat het gebruiken van smiley’s en emoji die een bepaalde emotie toevoegen aan het bericht, wel leiden tot een hogere waargenomen warmte. Dus mensen hebben meer het gevoel dat ze echt met een persoon aan het praten zijn en dat die persoon ook geeft om jou en je klacht. Anderzijds komt het bedrijf ook als minder professioneel over. Dus te veel emoji gebruiken leidt er ook toe dat het informele een beetje kan doorslaan en dat de waargenomen professionaliteit juist afneemt.
Edda: Dat herken ik wel. Best gezellig, een chatbot die op mijn vragen reageert met smileys, maar ik word liever serieus genomen als ik een praktische vraag heb aan, ik zeg maar wat, mijn zorgverzekeraar. Maar dat blijkt per medium en per onderwerp en ook nog per generatie verschillend. Als voorbeeld even naar de food influencers.
Lieke: Mensen die op Instagram allerlei lekkere recepten posten. Wat is dan het effect van het gebruik van emoji daarin? En hoe doen ze dat eigenlijk? Bijvoorbeeld deze post gaat over een salade. Nu zet ik er een salade emoji bij. Dat dat bij de oudere generaties wel positieve effecten kan hebben en goed werkt. Maar juist bij de Gen-Z is dat veel te letterlijk en heeft het juist negatieve effecten. En zij waarderen meer emoji-gebruik dat iets toevoegt, een bepaalde emotionele lading of iets inhoudelijks, maar niet zozeer een letterlijke visualisatie van wat er toch al in de tekst stond. Zo zie je ook dat emoji gebruik verschillende effecten kan hebben. Bijvoorbeeld in een marketingcontext op mensen van verschillende generaties.
Edda: Even een testje. Gebruikt iedereen emoji op dezelfde manier?
Persoon 2: Een doodshoofd? Ja, als je iemand dood wil.
Persoon 3: Misschien op Halloween.
Persoon 4: Ik denk dat het met de dood te maken heeft.
Persoon 5: Ja, als ik iets iets gruwelijks wil verbeelden.
Persoon 6: Misschien Halloween, een beetje spookachtig, of als je iets heel afgrijselijk vindt.
Persoon 7: Dat je iemand niet meer wil zien. Dat je iemand, ghost, de dood kan ik me nog voorstellen.
Persoon 8: Als je misschien iemand niet zo leuk vindt of iets engs gezien. Die engerd? Oh nee, nooit. Nee, die staat niet in mijn repertoire. Nee.
Edda: De ene helft zegt bij de schedelemoji: Dood, griezelig, eng. Maar er blijken opvallend veel jongeren ...
Persoon 9: Dat doodskopje? Als er iets raars gebeurt en ik ga dood van het lachen. Maar je gebruikt er ook niet één, je gebruikt er gewoon echt heel veel. En dan gewoon als uitdrukking.
Persoon 10: Wordt ook wel volgens mij gebruikt als grappig dingetje. Als je heel hard moet lachen. Ik lach zo hard dat ik me dood lach.
Persoon 11: Om aan te geven dat ik heel erg hard ergens over moet lachen of als iets echt niet kan. Dat ik zo zit van, oh my god, dit kan eigenlijk echt niet.
Persoon 12: Ja, als je denkt van, oh shit, dat had je niet moeten doen, oh shit, we zijn de lul.
Edda: Best lastig dus. Want hoe gebruik je dan deze nieuwe taal als bedrijf?
Lieke: Bedrijven moeten enorm rekening houden met wat is nou precies mijn doelgroep? Op wie richt ik me? En daarbij moeten ze ook de afweging maken tussen, wil ik met name bijvoorbeeld deze ene klant met een klacht zoveel mogelijk geruststellen en daarbij positieve effecten bewerkstelligen? Of houd ik meer rekening met dat grote online publiek die deze berichten ook kan zien? Dus je moet je continu bewust zijn dat online posts door een heel groot publiek gezien kunnen worden en niet alleen specifiek door de mensen op wie jij je wilt richten. En daarbij is de afweging maken tussen die ene klant of de hele grote groep van mensen die toekijken als het ware is daar ook een belangrijke afweging.
Edda: Verheijen houdt zich vooral bezig met taal nu en hoe die verandert door het internet. Maar hoe ging taalveranderingen toen we nog niet online waren? Daarvoor ga ik langs bij Brigitte Bauer.
Brigitte: Ik ben sinds 1999 verbonden aan de Universiteit van Texas in Austin als hoogleraar en onderzoeker en sinds enige jaren ook als onderzoeker verbonden aan het Max Planck Instituut in Nijmegen en mijn onderzoek, ik ben taalkundige, en mijn expertise is in taalverandering en taal evolutie.
Edda: Meteen de vraag, wat zijn nou de grote ontwikkelingen waardoor taal is veranderd? Zelf denk ik meteen aan de boekdrukkunst.
Brigitte: De boekdrukkunst, dat heeft geleid tot spellingafspraken. Ook een zekere standaardisering. Maar als je het nou hebt over effect op taal? Dan is eigenlijk de grote renaissance belangrijker. Die wil die oudheid doen herleven. Maar in de volkstalen en dan heb je het dus over het Nederlands, maar ook het Frans en dus het niet-Latijn.
Edda: Vóór de grote renaissance werd vooral in het Latijn geschreven. Nu werd het mode om in de talen van de gewone mensen te publiceren. En dat oprukken van de volkstalen begon allemaal met de pest.
Brigitte: In de 14e eeuw hadden we de pestepidemieën in Europa, 1348-1352. En mensen zaten met de handen in het haar. Want we hebben lang gedacht dat ongeveer één derde van de bevolking daarbij om is gekomen. En nu denken we ruim de helft. Dus dat ging erg heftig, zeg maar.En toen zijn er nogal wat medische teksten niet in het Latijn geschreven, maar in de volkstalen, zodat er meer artsen, chirurgijnen en de medische sector, zouden wij dat tegenwoordig noemen, meer bereikt konden worden.
Edda: De pest, een onverwachte taalinfluencer.
Brigitte: Dat die volkstalen eigenlijk emanciperen.
Edda: Maar er is natuurlijk meer.
Brigitte: En je hebt in de geschiedenis verschillende verschijnselen gehad die ertoe bijgedragen heeft dat taal meer gestandaardiseerd is.De leerplicht vanaf 1900 in Nederland. De dienstplicht was er ook een. Kijk, in Nederland sprak iedereen dan Standaardnederlands binnen het leger, dan heb je natuurlijk de radio en de televisie. Daar heb je ook een verspreiding van de standaardtaal. Dus je hebt allerlei verschijnselen gehad in de geschiedenis waardoor de standaardtaal zich kon verspreiden en vestigen. De standaardtaal verspreid zich, dialecten nemen daardoor af, maar de taal an sich verandert daarmee niet.
Edda: Lieke Verheijen vult aan.
Lieke: Er is een officiële spelling. Die is formeel vastgelegd in de Nederlandse wet zelfs. De mensen dachten we moeten beter afspreken met elkaar hoe we die woorden moeten schrijven. En we moeten nog maar één spelling hebben, want dan begrijpen we elkaar beter als we schriftelijk op eenzelfde manier communiceren.
Edda: En dan komt het internet.
Lieke: Met name zie je dat spelling online anders is. Online taalgebruik, dat noemen we wel digi-taal. En daarin zie je veel spelling afwijkingen van het Standaardnederlands, wat vroeger wel het ABN, Algemeen Beschaafd Nederlands, werd genoemd. Ook kunnen door het internet taalveranderingen zich sneller verspreiden. Bijvoorbeeld nieuwe woorden. Die kunnen via het internet sneller verspreid worden, omdat we via het internet mensen van over de hele wereld makkelijker kunnen spreken en daarmee in verbinding kunnen staan. Op spelling gebied zie je dat er online veel wordt afgeweken van die standaardtaal, dus dat er veel afkortingen worden gebruikt en dat er veel fonetisch wordt geschreven, dus op manieren die niet helemaal aan de officiële taalregels voldoen. En nu zie je juist dat vanwege sociale media er ook vaker wordt afgeweken weer van die officiële spellingregels. Dat dat niet altijd hoeft te leiden tot minder taalbegrip, maar dat je juist weer een beetje een trend de andere kant op hebt.
Edda: Hoe zit dat? Waarom laten we nu de standaardtaal meer los?
Lieke: Vroeger waren er eigenlijk weinig schrijfcontexten waarin je informeel kon schrijven. De meeste schrijfcontexten waren formeel, waren belangrijke documenten en dan hield je je gewoon aan Standaardnederlands.En informele notities, dat kwam minder vaak voor. Misschien een een boodschappenlijstje of een briefkaart. Nu is juist het informele schrijven schijven overal. En iedereen is continu op een informele manier met elkaar aan het communiceren, schriftelijk, online. En daardoor zijn er veel meer mogelijkheden en veel meer contexten waarin we dus mogen afwijken van het Standaardnederlands, omdat die taalregels in informele communicatie gewoon minder belangrijk zijn.
Edda: Waren de grote aanjagers van taalverandering de laatste eeuwen vooral gericht op standaardisatie van talen en verdwenen dialecten naar de achtergrond. Dankzij het internet is er veel
meer communicatie en er is door die laagdrempelige communicatie ook contact mogelijk om talen van kleine groepen in stand te houden.
Brigitte: Dat je in Limburg bepaalde WhatsApp-groepen hebt waar ze alleen in dialect converseren en die kan dus gezellig door blijven praten in het dialect van Limburg.
Edda: En toch heb ik het gevoel dat met de opkomst van internet ook het Engels enorm is opgekomen. Spreekt uiteindelijk iedereen dezelfde taal door het internet?
Lieke: Engels is de online voertaal. De online lingua franca. Dus je ziet dat jongeren vaak Engelse woorden of zinnetjes gebruiken in hun online communicatie. Meer mensen zullen Engels leren, ook vanwege het internet. Dat betekent echter niet dat zij hun moedertaal niet meer kunnen spreken, dat die moedertaal verdwijnt door het internet. De basis van de Nederlandse taal die blijft en het Engels wordt daaraan aangepast. En nee, we hoeven niet te vrezen dat jongeren over vijf jaar alleen nog maar Engels praten, online of offline. Maar ze kunnen prima die talen door elkaar heen verweven als het ware.
Edda: Om te kijken hoe taal verandert. Toch ook nog even iets verder terug naar de tijden van de Britse expansie.
Brigitte: Kijk naar het Engels. Engels heeft zich ten gevolge van de kolonisatie over de wereld verspreid. En wat zie je vervolgens? Dat al die Engelsen, die vormen van Engels hebben hun eigen eigenschappen, dus je krijgt vrij snel al een diversificatie. Wat je in feite ook hebt gehad ten tijde van het Romeinse Rijk. De Romeinen bezetten grote delen van Europa en het Middellandse Zeegebied, verspreidden hun taal. Kijk het Engels van India en het Engels van Australië en het Engels van Amerika. Als die drie volkeren met elkaar spreken, dan verstaan ze elkaar fantastisch, maar het is ook een relatief korte tijd. Maar de Romaanse volkeren, een Italiaan en een Fransman zullen niet samen praten, als zodanig kunnen die verschillen zo groot zijn dat die niet onderling kunnen communiceren. Dus die verschillen, met de tijd worden die verschillen groter. Wat je ziet is als een taal zich verspreidt, krijg je splitsing. En dat is denk ik omdat, ja, mensen zijn groepsdieren en taal is verbonden aan groepen, zoals je ook in Nederland groepstaal hebt onder middelbare scholieren en ook binnen middelbare scholen zul je waarschijnlijk groepstaal hebben tussen de jongeren, leerlingen en de ouderen. Ik noem maar wat.
Edda: Dit verschil tussen de generaties ziet ook Lieke Verheijen heel sterk. Ze heeft er zelfs een term voor.
Lieke: Digital immigrants. De mensen die op latere leeftijd sociale media en digitale communicatie zijn leren gebruiken.
Edda: En daar staan tegenover ...
Lieke: De digital natives. Dus dat zijn de jongeren die van kleins af aan juist sociale media hebben leren gebruiken en al als kind, bij wijze van spreken, met een tablet zaten. Dus die weten veel beter wat het brede aanbod van emoji omhelst en wat dan de nuanceverschillen zijn tussen al die gezichtjes. Dat is met name iets ook wat ontstaat in communicatie tussen jongeren. Daar zijn ouderen vaak niet van op de hoogte.
Edda: De digital natives nemen de taal met emoji over, maar past het gebruik weer aan aan hun eigen groep.
Brigitte: Dus die trend om je eigenlijk te onderscheiden met taalgebruik, die zit heel diep. Dat is bijna een natuurlijke neiging.Dus ik denk niet dat het internet dat tegen kan gaan.
Edda: Dus we hoeven niet bang te zijn dat we allemaal dezelfde taal gaan spreken door het internet. Nog nooit hebben we zoveel niet-zakelijke teksten geproduceerd als nu. Schreef je misschien vroeger af en toe een brief, nu zijn dat dagelijks tientallen korte berichtjes. En in die privéberichten ben je vrij om de taal te gebruiken die bij je past en bij je ontvanger. Dus het internet lijkt ons vrijer te maken wat betreft taalgebruik, dankzij alle sociale media. Punten verdwijnen, maar vrolijke gele gezichtjes en andere symbolen worden toegevoegd.
Lieke: Je ziet dat ze dan meer fonetisch gaan schrijven bijvoorbeeld. Dus woorden schrijven zoals je ze uitspreekt, maar op een andere manier. Bijvoorbeeld ook met letter herhalingen. Hey, met heel veel e’s.
Edda: Maar wacht even. Dat was een periode wel zo, maar als ik dat nu wil doen zegt mijn telefoon automatisch ho ho en maakt er het keurige ABN woord van.
Lieke: Dus je ziet ook dat bepaalde technologieën inderdaad, zoals praten tegen je telefoon, maar ook autocorrectie of woord voorspellers juist weer de kans groter maken dat er wel aan die standaardtaal regels wordt voldaan.
Edda: Dus het internet maakte ons na jaren van steeds striktere regels en in tegenstelling tot eerdere grote ontwikkelingen eindelijk vrijer. Maar inmiddels zorgt het internet met autocorrect en voorspellende tekst er ook weer voor dat we weer teruggeduwd worden in het strakkere Algemeen Beschaafd Nederlands. Eerst vrijer, nu weer strikter. Dus netto resultaat geen verandering. Niks nieuws?
Lieke: Je kunt wel zeggen dat er door het internet ook computertalen of programmeertalen bij komen.
Guido: Ik ben Guido van Rossum. Ik heb rond 1990 de programmeertaal Python bedacht en die is geleidelijk een heel groot succes geworden.
Edda: Ja, programmeertalen.
Lieke: Maar dat zijn kunstmatige talen die mensen gebruiken in hun omgang met computers.
Edda: Internet heeft wel degelijk tot iets nieuws geleid. Als ik denk aan hoe internet taal heeft beïnvloed, denk ik aan mijn eigen taal, aan spreektaal en schrijftaal. Ik vergeet bijna dat er ook taal
moet zijn om het internet mogelijk te maken. Ik heb een Zoom-gesprek met Guido van Rossum.
Guido: Dat ik een keer voor twee weken thuis zat voor de kerstvakantie en niet veel te doen had.
Edda: Hij bedacht een heel nieuwe taal, Python.
Guido: En toen dacht ik nou, nu heb ik goeie tijd om eens een keer echt aan die programmeertaal te beginnen.
Edda: Want het was kerstvakantie en hij verveelde zich. Oké, het was ook ...
Guido: Wel een deeltje ijdelheid. Een deeltje observatie dat de bestaande talen niet zo geschikt waren.
Edda: Python is één van 's werelds meest gebruikte computertalen.
Guido: Ja, dat had ik nooit, nooit verwacht. Dat is compleet gek. Mijn leven is volledig veranderd.
Edda: In Nederland is Van Rossum misschien niet zo’n bekende naam. Maar toen ik hem een keer in Amerika sprak ...
Guido: Zomaar in het wild, ergens in een coffeeshop of op straat loop,
Edda: ... werd hij echt belaagd. Hey, ben je niet Guido van Rossum? Iedereen wilde met hem, de bedenker van Python, op de foto.
Guido: We waren van de zomer op vakantie en in een van de kleine straatjes van het centrum van Alkmaar werden we opeens aangesproken door een figuur die Nederlands sprak met een licht Spaans accent en hij vertelde me dus ook zijn levensverhaal waar hij was begonnen te programmeren en Python had ontdekt en uiteindelijk een Python expert werd. En zo kon hij uit de grote armoede van zijn bestaan ontsnappen. Ben niet echt een handtekeningenjager. Maar ik kom ook wel mensen tegen die me meteen benaderen en zeggen, oh, jij bent Guido van Rossum, mag ik een selfie? Ja, daar ben ik er meteen eigenlijk niet zo in geïnteresseerd, want dat vraagt iedereen.
Edda: Hoe is de taal zo groot geworden?
Guido: Nou, zonder internet zou Python zeker niet bestaan. En ik herinner me dus in 1986 ging ik voor het eerst op mijn eentje op vakantie in Amerika en in mijn tas had ik een grote computertape, zoals je nog ziet in die oude James Bond-films. Daar had ik de code allemaal op staan.
Edda: De code van programmeertaal ABC, een voorloper van Python, mede ontwikkeld door Guido van Rossum. Want dat was hoe programmeertalen in die tijd het levenslicht zagen. Als je alleen de taal zelf gebruikt, schiet dat niet erg op. Je wil dat meer mensen de taal gebruiken en daarvoor ging Van Rossum langs bij andere wetenschappers.
Guido: En ik ben geloof ik bij drie verschillende mensen, maar waar we op een of andere manier in contact mee waren. Ik denk via een heel, heel oud soort e-mail en daar kon je dus geen attachment met files van vele megabytes opsturen. Dus ik had die tape mee zodat zij ABC op hun computer konden laden en het dan konden gebruiken. Ja, dat is niet zo'n effectieve methode natuurlijk.
Edda: Helaas. Programmeertaal ABC was een kort leven beschoren. Want met een tape onder je arm vol code per persoon mensen enthousiast maken over een nieuwe taal, dat werkt natuurlijk niet zo goed.
Guido: Rond de tijd dat Python begon, was er al iets meer van een soort distributienetwerk.
Edda: Het internet.
Guido: En dat was best wel een big deal, dus dat konden we toen gebruiken. We konden zeg maar een soort aankondiging plaatsen. Iedereen die ook maar enigszins in programmeren geïnteresseerd was op het oude internet dat kon lezen en dan konden ze op een FTP site die source code zelf ophalen. Dat werd dus steeds makkelijker en snel hadden we een mailinglist.
Edda: En zo kon Python groeien. Inmiddels bestaan er honderden, zo niet duizenden computertalen. Waarom eigenlijk zoveel?
Guido: Nou ja, verschillende programmeertalen bestaan dus omdat er verschillende toepassingen van programmeren zijn. En sommige mensen die schrijven een programma en die zijn helemaal op snelheid geobsedeerd. Die willen iets waar al genoeg programma’s voor bestaan die hetzelfde doen. Die willen dat sneller doen omdat ze het veel gebruiken. En iedere keer moeten ze een seconde of een minuut wachten, denken ze, ja, als ik het in een andere programmeertaal schrijf. Vroeger was dat vaak als ik nu in C schrijf in plaats van Python, dan loopt het veel sneller. Dat C programma is wel veel ingewikkelder om alles correct te laten werken. Maar het ontneemt heel veel van de administratieve taken van de programmeur over.
Edda: Zou je een programmeertaal ook kunnen zien als een echte taal?
Guido: Een goede programmeertaal is niet alleen een manier om de computer te vertellen wat je de computer wil laten doen, maar het is ook een heel belangrijk communicatiemiddel voor de andere programmeurs die aan hetzelfde project werken. Het is wel veel formeler dan Engels of Frans, of Nederlands natuurlijk. Er zijn heel strikte regels. Nederlands of Engels is ongelooflijk flexibel. Je kunt allerlei heel ambigue dingen zeggen en in context is het volkomen duidelijk wat het betekent. Computertalen hebben dat niet zo erg. Het woord ‘oor’ betekent altijd oor. Een ‘end’ betekent altijd end.
Edda: Verheijen zei het al Programmeertalen zijn kunstmatige talen, door mensen gemaakt.
Guido: En in computer science in het algemeen zijn er een paar nonsenswoorden die gebruikt worden voor variabelen waarvan het er niet toe doet wat ze betekenen, maar ze moeten toch een naam hebben, je hebt foobar en baz bijvoorbeeld. Dat zijn rare termen, die geloof ik in de vijftiger jaren op MIT uit obscuur leger jargon zijn overgenomen. Ik weet niet waar de baz vandaan komt, maar de foobar is uit legerslang voor iets wat je niet zou willen zeggen.
Edda: Toch even foobar: fucked up beyond all recognition of beyond all repair.
Guido: Dat vond ik voor Python dus niet zo leuk dus we gebruikten de Monty Python sketches en woorden, zoals ham en spam en bacon en eggs.
[Fragment van Monty Python]
Edda: Misschien goed om erbij te zeggen, Van Rossum was zo enthousiast over de serie Monty Python dat hij zijn taal ernaar vernoemde.
[Muziek] Always look on the bright side of life.
Edda: En meteen weer een voorbeeld van wat Brigitte Bauer aanhaalde, een nieuwe set talen, programmeertalen en meteen krijg je weer dat ze zich willen onderscheiden met in dit geval vreemde nonsens woorden. Maar we dwalen af, want ik wil weten, moet ik met de opkomst van het internet en alle vertaal apps nog wel een andere taal leren? Op mijn computer werkt het vertalen van teksten behoorlijk goed. Maar hoe goed zijn die vertaal apps nu eigenlijk in de praktijk?
Persoon 13: [in het Engels] Hello, we are from the Czech Republic.
Edda: So you said Czech Republic? Czech. It’s not there, Czech.
Persoon 14: Ethiopisch en Eritrea.
Edda: Oh, wat jammer. Wacht, ik heb er nog eentje.
Persoon 14: Eritrea. Translate heeft er niets aan.
Edda: Niks? Nee. Dat valt me tegen.
De vertaal apps die ik wilde testen hebben niet alle talen van de toevallige voorbijgangers die ik wil spreken.
Persoon 14: Nee, nee, nee.
Edda: Hoe gaat het met u? Bovendien is het een enorm gehannes. It doesn’t work, it doesn’t work. En zelfs bij Italiaans, best een veelgebruikte taal zou je zeggen.
Persoon 15: [in het Engels] The translation is not correct.
Edda: No?
Persoon 15: No, because if you say ‘u’, [in het Italiaans] ‘come sta’, not ‘come stai’.
Edda: Lijkt de vertaling toch eigenlijk niet helemaal te kloppen.
Persoon 16: [in het Engels] You’re touching some kind of button here. I’m a translator. I am a linguistic. You know the competition is high because of the AI thing that is coming in. But if you want a good translation, you need a human being. Machines don’t, not yet at least, not yet.
Edda: Ah okay. Moet ik nog een andere taal gaan leren?
Persoon 17: [praat in het Spaans]
Edda: Toch nog even een poging om de app te proberen. Even kijken wat hij zegt. Wil je op een andere plek wonen, moet je een andere taal leren. Oké, als je de connectie ... Ja. Ja. Oké, dat is wel oké. Ik ga toch maar weer aan de slag.
Taalapp: Remember this? Say ‘you are’.
Edda: Wat zeggen Verheijen en Bauer?
Lieke: Ja, eerder dit jaar ben ik op vakantie geweest naar Japan en een maand van tevoren ben ik heel actief begonnen met Duolingo. Elke dag 10 minuten. Ja, toch wat proberen Japanse woordjes te leren. Dus dat bleek toch wel handig te zijn om een beetje een basiskennis te hebben van belangrijke Japanse woorden.
Brigitte: Een taal, een andere taal, opent enorm veel deuren. Op het moment dat je Russisch leert of Italiaans leert, of Swahili, welke taal dan ook, heb je feitelijk toegang tot een compleet nieuwe cultuur. Dus dat is sowieso verrijkend.
Lieke: Je leert een cultuur beter kennen als je de taal leert. Daarnaast kunnen bepaalde talen je carrièremogelijkheden verbeteren. Op vakantie kan het natuurlijk heel handig zijn en het leren van een taal is zelfs goed voor je cognitieve vaardigheden, voor je geheugen. Dus niet alleen in de omgang, maar ook voor je eigen cognitieve ontwikkeling is het zeker een goed idee om nog een taal te leren.
Edda: Toch ook even aan Guido van Rossum. Heeft het zin om een computertaal te leren?
Guido: Er zijn ook mensen die denken van, nou over vijf jaar of zo en anders misschien over tien jaar. Als je een programmeur bent, dan dicteer je gewoon in het Engels wat je wil dat het programma doet
en dan schrijft de AI alle code voor je. Ja, daar zijn we dus nog niet.
Edda: Dus ook leren programmeren en een programmeertaal beheersen is nog wel nuttig.
Brigitte: Maar los daarvan. Stel dat je zegt van nou, het hoeft niet meer, ik leer alleen nog maar Nederlands, want ik kan alles vertaald krijgen. Ja, dan ben je volledig afhankelijk van de vertaler danwel de vertaalmachine. En welke belangen heeft die? En dan krijg je, zeker als je op een gegeven moment hebt over politiek bijvoorbeeld, of politiek getinte onderwerpen. Stel dat je alleen nog maar informatie zou krijgen in Nederland die dan vertaald is. Wil je dat? Terwijl juist dat internet toegang geeft tot al die talen en al die culturen. Dus eigenlijk zou ik zeggen, het internet is juist de reden om taal te leren, want het is allemaal met een toetsenbord te bereiken.
Edda: Ja.
Brigitte: Dus enerzijds, dus zeg voor de informatieveiligheid, iedereen zo veel mogelijk talen leren en luisteren naar het nieuws in de oorspronkelijke taal. Luister naar de politici wanneer ze spreken in hun oorspronkelijke taal. En anderzijds, juist, profiteer van het internet dat je toegang hebt tot zo veel talen en zoveel culturen op die manier. Edda: Genoeg redenen om toch een andere taal te leren.
Taalapp: [in het Engels] What do you think is the correct way to say ‘good day, how are you’?
Edda: [in het Servisch] Dobar dan, kako ste.
Taalapp: [in het Servisch] Dobar dan, kako ste.
Edda: [in het Servisch] Dobar dan, kako ste. Omdat ik zo bezig was met taal apps zoeken, geeft het algoritme van Google me als tip een artikel in The New Yorker. Een interview met oprichter van Duolingo, Louis Von Ahn. Heel interessant. Hij richtte Duolingo op. Niet om mensen een taal te leren, maar om computers taal te leren. Het was een soort captcha waar hij ook een van de oprichters van was. Je weet wel, dat irritante spelletje om te laten zien dat je een mens bent. Geef het aantal stoplichten aan in dit plaatje of welke letters zie je hier? De letters die je ziet zijn geen willekeurige letters. Het zijn lastig te ontcijferen letters in teksten uit boeken. Letters waar de computer moeite mee had om ze te lezen. Met jouw handeling aangeven welke letters er staan, help je de computer stukje bij beetje om alle teksten uit boeken correct te digitaliseren. Datzelfde gebeurt bij Duolingo. Je krijgt kleine stukjes tekst om te oefenen en vertaalt daarmee ongemerkt vele documenten. Hoe het precies zit met stukken tekst fout vertalen, want dat doe je natuurlijk ook als je een taal leert, ja, dat weet ik niet, maar daar heeft hij vast een slimme truc voor.
Taalapp: [in het Engels] Say ‘you are’.
Edda: [in het Servisch] Ti si.
Taalapp: [in het Servisch]: Vi ste.
Edda: [in het Servisch]: Vi ste. Maar wacht even, door woordjes te oefenen ben ik eigenlijk taal modellen aan het trainen. Door Duolingo, de verslavende app met punten en wedstrijden, zorg ik er indirect voor dat taalmodellen beter worden. Dat bijvoorbeeld chat GPT mij beter begrijpt dat Alexa en Siri mij beter verstaan en uiteindelijk dat de autocorrect op mijn WhatsApp mijn berichten verbetert, waardoor taal weer niet verandert maar hetzelfde blijft. Zit ik in een soort loop?
Siri: Nee Edda, jij zit niet in een loop.
Edda: Is internet nou goed of slecht voor taal?
Lieke: Je ziet dat jongeren online veel creatiever zijn in hun taalgebruik. Dat is een patroon dat je al bij meerdere generaties terugziet. Dus je zag het bij de millennials en je ziet het nu ook bij Gen Z. Dus met name als jongeren in de leeftijd zitten van middelbare school, adolescenten, noemen we dat wel, dan zijn ze online creatiever in hun taalgebruik.
Edda: Leuk! Jongeren zijn dankzij internet meer met taal bezig.
Lieke: En je ziet toch juist dat jongeren die actief en talig creatief bezig zijn op sociale media, dat die ook beter presteren op schrijftaken op school. Dus die impact, die hoeft helemaal niet zo slecht te zijn als dat mensen vaak vrezen.
Edda: Dus internet is goed voor taal. Wat zegt Brigitte Bauer?
Brigitte: In totaliteit, ja, denk ik, dat het internet verrijkend is, want je kunt meer communiceren en je kunt meer informatie opdoen. En vandaar dus ook mijn oproep om te zeggen leer vooral zoveel mogelijk talen, want dan kun je zo veel mogelijk internet bezoeken en ook internet van landen waar je anders wel toegang toe hebt, maar aangezien je niet begrijpt wat ze schrijven heeft dat geen zin. Dus het heeft natuurlijk in dat opzicht een enorm verrijkend medium.
Edda: Vooruit dan maar.
Taalapp: [in het Engels] Listen and repeat the following.
Edda: Nog zes maanden tot de zomervakantie.
Taalapp: [in het Engels] To say ‘you are’, you would say [in het Servisch] ‘vi ste’.
Edda: [in het Servisch] Vi ste.
In de volgende aflevering, move over Parijs en Londen, wat maakt Düsseldorf de place to be?
Tips over mooie internetverhalen zijn welkom en reacties natuurlijk ook. Ga naar nemokennislink.nl/series/net-goed.
Met deze selectie van publicaties, begrijp jij de wereld om je heen beter. Dit is wat je nu moet weten.