Naar de content

Allochtonen en overgewicht

Bij allochtone Nederlanders komt overgewicht vaker voor dan bij autochtonen. Ernstig overgewicht (obesitas) zien we vaak bij Turkse, Creools-Surinaamse en Antilliaanse vrouwen. Ook oudere allochtonen zijn vaak (veel) te zwaar. Om dit verschil te verklaren, is de mate van sociaal-culturele integratie van belang. Allochtonen die in Nederland zijn geboren, de taal goed spreken en meer contacten hebben met autochtone Nederlanders, hebben een kleinere kans op overgewicht. Bij allochtonen van de eerste generatie en allochtonen die minder goed Nederlands spreken en vooral contacten in eigen kring hebben, is de kans dat zij te dik zijn, groter.

26 februari 2009

Het aantal mensen dat te maken heeft met overgewicht en obesitas (ernstig overgewicht) is wereldwijd de afgelopen decennia zo sterk toegenomen dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelt dat overgewicht epidemische vormen heeft aangenomen. Men spreekt wel over ‘globesitas’. Ook in Nederland zijn veel mensen te zwaar. Onder de vier grootste niet-westerse allochtone groepen in Nederland komt overgewicht vaker voor dan bij de autochtone bevolking. Dit geldt in het bijzonder voor Turken, Marokkanen en Antillianen. Hoe valt dit verschil te verklaren? Uit recent door ons uitgevoerd onderzoek blijkt dat de mate van integratie invloed heeft op het gewicht van allochtonen. Allochtonen die meer in de Nederlandse samenleving zijn geïntegreerd lijken qua (over)gewicht meer op de autochtone bevolking.

Om zicht te krijgen op de mate van overgewicht van Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen (TMSA) hebben we gebruik gemaakt van gegevens uit het Survey Integratie Minderheden (SIM), die in 2006 is gehouden. Voor dit survey is een landelijk representatieve steekproef getrokken uit de Gemeentelijke Basisadministratie. In totaal zijn interviews afgenomen met 1132 Turken, 1032 Marokkanen, 1065 Surinamers, 1007 Antillianen en 1014 autochtonen. Eerste generatie Turken en Marokkanen die na hun vijftiende naar Nederland zijn gekomen, zijn zoveel mogelijk geïnterviewd door een tweetalige enquêteur. Tijdens het interview gaven mensen zelf hun gewicht en lengte op. Op basis van deze gegevens kan de body mass index (BMI) worden berekend. De BMI is een gangbare index voor het definiëren van overgewicht en obesitas. Deze wordt berekend door het lichaamsgewicht in kilo’s te delen door het kwadraat van de lichaamslengte in meters (kg/m2). Heb je een BMI tussen de 25 en 30, dan heb je last van overgewicht. Bij een BMI van 30 en hoger is er sprake van obesitas.

Overgewicht bij allochtonen

Met name veel Turken, Marokkanen en Antillianen hebben te maken met overgewicht. Vaker dan autochtonen zijn ze te dik. Tabel 1 leert dat 37 procent van de Turken last heeft van overgewicht en dat 18 procent obees is. Bij de Antillianen is het aandeel van obese personen zelfs nog iets hoger: eenvijfde van de Antillianen kampt met ernstig overgewicht. De Marokkanen zijn met 37 procent overgewicht en 14 procent obesitas wat zwaarder dan de autochtonen.

In het SIM-onderzoek kampt 11 procent van de autochtonen met obesitas en 34 procent van de autochtonen valt in de categorie overgewicht. Surinamers verschillen het minst van de autochtone populatie. Maar er zijn wel behoorlijke verschillen tussen Creoolse en Hindoestaanse Surinamers. Vooral Creoolse vrouwen zijn vaak te zwaar: bijna een kwart is obees. Ook onder Turkse en Antilliaanse vrouwen is het obesitaspercentage opvallend hoog: boven de 20 procent. Terwijl vrouwen vaker te maken hebben met ernstig overgewicht, vallen mannen vaker in de categorie overgewicht.

Overgewicht bij oudere allochtonen

Naast verschillen tussen mannen en vrouwen, spelen leeftijdsverschillen ook een rol. Grote verschillen tussen allochtonen en autochtonen zijn er vooral bij de 40- en 55-plussers, zoals figuur 1 aangeeft. Rond de 80 procent van de Turkse en Marokkaanse 55-plussers is te zwaar tegen 60 procent van de autochtone 55-plussers. Ook Antilliaanse 40- en 55-plussers hebben vaker overgewicht dan autochtonen in deze leeftijdscategorieën, maar de verschillen zijn minder groot dan bij de Turken en Marokkanen. Surinaamse 40- en 55-plussers verschillen het minst van autochtonen. Maar ook nu is er een verschil tussen Creolen en Hindoestanen: onder Creoolse 55-plussers is het aandeel te dikke mensen flink hoger ligt dan bij de Hindoestanen (75 om 55 procent; niet in de figuur).

Brede waaier van factoren

Er zijn dus duidelijke verschillen tussen de BMI-cijfers van allochtonen en autochtonen. De vraag is door welke factoren die verschillen te verklaren zijn. Oppervlakkig gezien is het antwoord op deze vraag simpel. Overgewicht draait om een verstoorde balans tussen inname en verbruik van energie. Kortweg, we eten te veel en we bewegen te weinig. Maar daarmee is nog niet de vraag beantwoord waarom er te veel gegeten en te weinig bewogen wordt. Bij nader inzien is de toename van zwaarlijvigheid een ingewikkeld vraagstuk omdat er allerlei factoren van invloed zijn. Veel kenmerken van onze hedendaagse consumptiesamenleving – variërend van reclamebombardementen tot tijdsdruk – blijken samen te hangen met de uitbolling van onze lichamen.

Om overgewicht bij allochtonen te begrijpen, zou je kunnen denken aan factoren als opleidingsniveau en arbeidsmarktpositie, migratie en integratie, sporten en bewegen, voedingsgewoonten, schoonheidsideaal en genetische aanleg. Maar wij zijn vooral geïnteresseerd in het belang van integratiefactoren. Hier is in Nederlands onderzoek nog niet eerder aandacht aan besteed, terwijl onze data bijzonder geschikt zijn hier verder op in te gaan. Wanneer we het hier hebben over integratie dan bedoelen we vooral sociaal-culturele integratie, oftewel de mate waarin allochtonen zich als aparte groep (blijven) onderscheiden. Dit kan bijvoorbeeld blijken uit het gebruik van de eigen herkomsttaal of het nauwelijks onderhouden van sociale contacten met autochtone Nederlanders.

Wij hebben sociaal-culturele integratie gemeten door de beheersing van het Nederlands vast te stellen en door te kijken in hoeverre allochtonen in de vrije tijd sociale contacten onderhouden met autochtonen. Wie het Nederlands goed beheerst en in de vrije tijd vaak omgaat met autochtonen is volgens deze definitie sterker geïntegreerd. Daarnaast kijken we apart naar de tweede generatie. Omdat zij geboren en getogen zijn in Nederland veronderstellen we dat ze meer dan de eerste generatie onderdeel zijn van de Nederlandse samenleving en dan ook meer zullen lijken op autochtonen – ook wat (over)gewicht betreft.

Verschillen tussen allochtonen en autochtonen

Door welke factoren zijn de verschillen tussen allochtonen en autochtonen te verklaren? Om daar een antwoord op te krijgen, hebben we verschillende analyses uitgevoerd. Eerst hebben we gekeken of de verschillen liggen aan het feit dat allochtonen lager zijn opgeleid, een minder goede arbeidsmarktpositie hebben en minder sporten en bewegen dan autochtonen. We hebben bestudeerd of allochtonen nog steeds dikker zouden zijn als ze precies hetzelfde opleidings- en werkniveau zouden hebben en evenveel zouden bewegen als autochtonen. Wat blijkt? Als we rekening houden met de sociaal-economische achtergrond en het sportgedrag van allochtonen, dan is de kans op een hoge BMI bij Surinamers net zo groot als bij autochtonen. Maar bij Turken, Marokkanen en Antillianen is de kans op overgewicht nog steeds groter dan bij autochtonen. Er moeten dus nog andere verklaringen zijn voor het resterende verschil tussen autochtonen en Turken, Marokkanen en Antillianen.

Als we alleen naar de tweede generatie kijken, dan zien we dat allochtone groepen en autochtonen niet langer van elkaar verschillen. Surinamers hebben zelfs een kleinere kans op een hoge BMI dan autochtonen. Hetzelfde beeld komt naar voren als we alleen kijken naar allochtonen die het Nederlands goed beheersen en autochtone vrienden hebben. Ook dan is de kans van allochtone groepen op een hoge BMI net zo groot als bij autochtonen. De kans op een hoge BMI is bij Surinamers kleiner dan bij autochtonen. Deze uitkomsten wijzen erop dat integratie, afgemeten aan generatie, beheersing van het Nederlands en het hebben van een autochtone vriendenkring, de verschillen in kansen op overgewicht tussen allochtonen en autochtonen wegnemen.

Doen geïntegreerde allochtonen ook aan één koekje bij de koffie?

Integratie-indicatoren doen er dus toe, zo blijkt uit ons onderzoek. Tweede generatie allochtonen en allochtonen die het Nederlands goed beheersen en in de vrije tijd vooral met autochtonen omgaan hebben dezelfde kans op een hoge BMI als autochtonen. Wat steekt hier achter? Betekent dit dat goed geïntegreerde allochtonen Nederlandse voedingsgewoonten overnemen? Nemen ze voortaan ook maar één koekje bij de koffie en een broodje kaas en een beker karnemelk als lunch? Zijn uitgebreide maaltijden voor het bezoek verleden tijd? Gaat men stipt om 6 uur aan tafel en slaat men het ontbijt niet over? Hebben deze allochtonen een zodanig druk leefpatroon dat dit uitgebreid eten en tafelen in de weg staat? Gaat integratie gepaard met het overnemen van een gezonder leef- of voedingspatroon, óf verandert het schoonheidsideaal van sterker geïntegreerde allochtonen?

Dit zijn allemaal belangrijke en interessante vragen die dit onderzoek niet kan beantwoorden. Wij hebben vastgesteld dát integratiefactoren invloed hebben op het overgewicht van allochtonen. Wáárom dat precies is, moet in vervolgonderzoek duidelijker worden. Er is nog veel te ontdekken.

Dr. Hans Dagevos is consumptiesocioloog en werkt bij het LEI – Wageningen UR. Dr. Jaco Dagevos is socioloog en is werkzaam bij het Sociaal en Cultureel Planbureau. Dit artikel is een bewerking van hun studie Minderheden meer gewicht: over overgewicht bij Turken, Marokkanen, Surinamers en Antillianen en het belang van integratiefactoren, Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau, 2008.

Dit artikel is een publicatie van Kennislink (correspondentennetwerk)
ReactiesReageer