Hoe beïnvloedt klimaatverandering de samenleving? En wat moet je doen om alles in goede banen te leiden? NEMO Kennislink vraagt het Eddy Moors, klimaatwetenschapper bij Wageningen UR en de Vrije Universiteit Amsterdam.
Voor wie de opwarming van de aarde nog wil ontkennen zijn het zware tijden. De thermometers breken record na record. Juli was de warmste maand sinds de metingen in 1850 begonnen, 2016 is hard op weg het warmste jaar te worden sinds toen, en ook de jaren 2013, 2014 en 2015 staan stevig in de top-10.
De vraag hoe we verder moeten in een opwarmende wereld wordt dus steeds belangrijker. Wat is de impact van de klimaatverandering op de samenleving? En hoe voorkom je dat de boel uit de rails gaat lopen?
Dat is het onderzoeksveld van Eddy Moors, teamleider Klimaatverandering en adaptief land- en waterbeheer bij Wageningen Environmental Research en bijzonder hoogleraar Water en Klimaat aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. NEMO Kennislink zocht hem op.
Wat voor problemen krijgen we?
“Een stijgende zeespiegel, vaker extreem weer, veranderingen in de beschikbaarheid van water – je kent het rijtje wel. Zelf kijk ik vooral naar het laatste: wat doen we bij overlast of bij droogte? Als water schaars wordt, hoe verdelen we dat dan?”
En…?
“Ik ga uit van een holistisch perspectief. Dat betekent dat je niet naar enkele geïsoleerde eigenschappen van het systeem kijkt, maar naar het systeem als geheel. Pas dan kan je een duurzame oplossing vinden, want alles hangt met elkaar samen.
Soms blijkt dan dat je nog het beste het systeem zelf kan veranderen. Zo kan je uit alle macht de watervoorziening voor een landbouwbedrijf op peil proberen te houden, maar je kan ook het bedrijf aanpassen aan een kleinere hoeveelheid water.”
“Een boer kan met minder oogst zijn bedrijf draaiende houden, als hij overstapt op hoogwaardiger producten. Hij zou bijvoorbeeld sojameel kunnen gaan verkopen in plaats van sojabonen – wellicht in samenwerking met omringende bedrijven, in een coöperatie. Dat maakt meteen de voedselketen efficiënter qua opslag en vervoer. Als je het meel ter plekke maakt, hoeven de bonen immers niet eerst de halve wereld over. En dát helpt dan weer een beetje om de broeikasgasuitstoot te reduceren.”
“In sommige gebieden is het beter om het aantal bedrijven te reduceren, zodat je met minder water toe kan. Dan moet je dus voor alternatieven zorgen, voor de boeren die niet kunnen blijven produceren.”
“En het is zaak er op tijd bij te zijn, want als er iets verandert in een sociaal, economisch, of biologisch-fysisch systeem, is het vaak lastig het weer terug te veranderen naar de oorspronkelijke situatie: als de oogst mislukt moet de landbouwer niet alleen het jaar zien door te komen, maar heeft hij vaak ook geen zaad voor het jaar daarna. Door één gebeurtenis kan zo een hele kettingreactie op gang komen. Die ene gebeurtenis moet je dus zien te voorkomen.”
Kunnen we de klimaatverandering wel aan?
“Technisch gezien wel. De problemen ontstaan op het sociaal-politieke vlak. Water- of voedselgebrek kan tot verdelingsconflicten leiden, bijvoorbeeld bij grensoverschrijdende rivieren zoals de Nijl. Als je een dam bouwt in Ethiopië, omdat dat goed is voor de waterzekerheid ter plekke, krijgt Egypte daardoor minder water aangevoerd. Dat kan spanningen geven.”
“De geschiedenis leert dat de politiek hier meestal wel uitkomt, maar dat er vaak in tweede instantie toch problemen ontstaan. Als landbouwgrond door aanhoudende droogte niet meer gebruikt kan worden, valt het bestaansrecht van de boeren weg en trekken deze naar de stad. Dat geeft onrust – want daar wonen al mensen, en die zijn vaak niet blij met nieuwkomers. Er zijn onderzoekers die zeggen dat dit mechanisme een rol heeft gespeeld bij het conflict in Syrië, maar of dat waar is weet ik niet. Het is moeilijk hard te maken.”
“Ook komt het voor dat politieke maatregelen een ander effect op het gedrag hebben dan de bedoeling was, zoals bij het Urmiameer in Iran. Het waterpeil in dit meer is door droogte en te intensief gebruik meer dan 7 meter gedaald. Daarom is er nu een nieuwe regel ingesteld: de boeren moeten 40 procent besparen op de hoeveelheid water die ze uit het meer halen. Maar die boer is een kleine ondernemer die het met te weinig water simpelweg niet redt, dus wat doet hij? Hij slaat een put om de rest van het benodigde water omhoog te halen, of legt een pijpleiding aan om het van verder weg te halen. Dat leidt tot nieuwe problemen.”
“Een betere oplossing zou zijn om op zoek te gaan naar een nieuw economisch model. Als die boeren appelchips gaan verkopen, in plaats van appels zoals ze nu doen, kunnen ze er meer aan verdienen. Dan hebben ze dus minder appelbomen nodig om hetzelfde inkomen te garanderen, en dat scheelt in het watergebruik.”
Maar komt de voedselproductie dan niet in gevaar?
“Als we zo doorgaan als nu krijgen we grote problemen, en zullen de voedselprijzen flink stijgen. Ook in Nederland, want wij zijn erg afhankelijk van importproducten. Onze vleesproductie draait bijvoorbeeld grotendeels op geïmporteerde soja. De biobrandstoffen gaan er op den duur weer uit, denk ik, dat zal wel wat extra landbouwgrond opleveren. Maar dat is weer afhankelijk van de vraag of het lukt om een extra slag te maken met andere duurzame energiebronnen.”
“Wat er nog bij komt is dat we, juist om de klimaatverandering tegen te gaan, in Parijs hebben afgesproken op duurzamere landbouwmethoden over te gaan. Die geven helaas minder opbrengst. Er is bijvoorbeeld het vier-promille-voorstel: per jaar moet de bodem 0,4 procent meer koolstof opnemen dan eruit vrijkomt. De bodem moet dus organisch materiaal opnemen, en dat vereist een andere werkmethode van de boer. Die moet nu overblijfselen van gewassen laten liggen, waar hij voorheen vaak nog wel iets aan verdiende. Resten van tarwe worden bijvoorbeeld vaak aan paardeneigenaars doorverkocht als stro.”
“De vier-promille-regel zou met landbouwsubsidies bijgestuurd moeten worden. Een boer zou dan meer geld kunnen krijgen als hij het stro gewoon laat liggen.”