De fascinatie voor geluid kreeg Alexander Graham Bell met de paplepel ingegoten. Zijn vader en grootvader waren spraakleraren die doven leerden spreken en Bell hield zich daar ook zijn hele leven mee bezig. In zijn vrije tijd werkte deze workaholic aan meerdere uitvindingen. Kennislink sprak met hem over zijn belangrijkste uitvinding: de telefoon. Een telefonisch interview, uiteraard. “Men herinnert zich mij vanwege de telefoon, maar mijn echte missie was misschien wel om doven te leren spreken.”
Vrijwel iedereen maakt er gebruik van: de telefoon. Niet alleen hebben we er thuis een staan, maar ook nemen we mobieltjes overal mee naar toe. Vaak zelfs meerdere tegelijkertijd. Het ding is een vloek als iemand je lastig valt terwijl je geen zin hebt in een gesprek. En een zegen wanneer je vliegensvlug iemand te spreken krijgt, zelfs al ziet iemand aan de andere kant van de wereld. Bovenal is het een knap staaltje technologie.
Meerdere uitvinders streden om de eerste telefoon uit te vinden. Bell won uiteindelijk. Dankzij zijn grote kennis van geluid, de hulp van elektricien Thomas Watson en het geld van zijn schoonvader. Bell was een uitvinder pur sang. Van jongs af aan maakte hij het liefst nieuwe dingen.
De telefoon gaat over.
“Ahoy hoy!”
Hallo?
“Nee ahoy hoy! Dat was mijn voorstel voor een telefoongroet. Helaas werd het uiteindelijk ‘hallo’, naar een idee van Thomas Edison. Ik heb dat altijd jammer gevonden. Ahoy hoy klinkt toch veel mooier? Het werd in de scheepvaart gebruikt en komt van jullie woord hoi. Op dit moment is er trouwens wel iemand die zo de telefoon opneemt: Mr. Burns van The Simpsons.”
U wilde liever niet persoonlijk afspreken, maar stelde een telefonisch interview voor. Waarom?
“Ik ben een ontzettend druk bezet man. Ik heb nog honderden ideeën, die ik verder uit wil werken. Ik stel uw belangstelling op prijs, maar ik heb domweg niet de tijd om allerlei mensen thuis te ontvangen. De telefoon bespaart tijd, ik kan na dit gesprek zo weer aan het werk gaan. U hoeft hier niet heen te reizen. Dat is wel zo handig. Bovendien wilt u meer weten over de telefoon. Hoe kunnen we dan beter spreken dan via de uitvinding zelf?”
U bent uw hele leven met geluid bezig geweest. Net zoals uw vader. Heeft hij u geïnspireerd?
“Jazeker en niet alleen mijn vader, maar ook mijn grootvader Alexander was al bezig met geluid en spraak. In die tijd noemde men hem een kenner van de welsprekendheid. Beide mannen zorgden ervoor dat mensen netjes Engels spraken. Ik sprak daardoor nooit met een Schots accent. Bijna zolang als ik me kan herinneren ben ik met geluid en uitvinden bezig. Een van mooiste dingen die we maakten was een spraakmachine in 1862. Ik maakte het ding grotendeels van afval samen met mijn broer. We maakten replica’s van kaken, tanden en de neusholte. Het ding kon zelfs mama zeggen. Ik Krkkrkrkrkrk ghjkkljhd Kijggsjksss…”
U viel even weg, de verbinding is niet al te best vrees ik. Wat hield u nog meer bezig als kind?
“De verbinding is prima. U zou daar minder over klagen, als u wist hoe onhelder het signaal vroeger overkwam. Maar wacht even… hjhgdghdh krkfllfll…. Zo ik heb even wat aangepast, nu moet het beter gaan. Om terug te komen op uw vraag. Als kind had ik als hobby om plantjes te verzamelen en te drogen. Dat was leuk om te doen, tot mijn vader me dwong om bij alle bloemen en gras de wetenschappelijke, Latijnse naam te zetten. Daarna was voor mij de lol er van af. Vervolgens vond ik dieren interessant. Als ik ergens een dood dier vond, ontleedde ik het beestje. In een van de kamers van het huis waarin ik opgroeide had ik zelf een klein lab ingericht, die ik de society for the promotion of fine arts among boys noemde. Voor een publiek van vriendjes heb ik daar wel eens een dode duif ontleed. Toen ik in de buik sneed, was er een luid gekreun te horen, vanwege vrijkomend gas. Een deel van het publiek rende daarna gillend weg. Dat soort dingen vond ik prachtig, maar op school deed ik veel minder goed mijn best. Ik was liever zelf dingen aan het maken.”
Waarom ging u al op jonge leeftijd aan de slag als leraar?
“Mijn ouders waren niet rijk, waardoor het lastig was om mijn broer Melville en mij samen te laten studeren. Ik volgde vakken aan de universiteit van Edinburgh en gaf ook muziek- en spraakles in Elgin in het noordoosten van Schotland. Dat was een prachtige omgeving. Wat genoot ik van die schitterende heuvels. Ik ben nogal eens neergezet als een workaholic. Maar dat klopt niet helemaal. Als kind al vond ik het heerlijk om op een Schotse heuvel te liggen en weg te dromen.”
“Toen mijn broertje ziek werd was er nog minder geld beschikbaar. Ik verhuisde naar Londen en volgde daar nog vakken anatomie en fysiologie aan de universiteit, terwijl ik ondertussen les gaf op een privéschool in Kensington. Mijn opleiding maakt ik niet af, omdat we met de familie in 1870 naar Canada emigreerden. Ik vond uiteindelijk werk als leraar bij een school voor doofstommen in Boston en werd daar later hoogleraar spraakfysiologie aan de universiteit van Boston.”
U was al eerder bezig om doven te leren spreken. Wat fascineerde u zo in dat werk?
“Ik kan het me nog goed herinneren. Het was 21 mei 1868 toen ik twee dove meisjes, Lotty en Minna in een uur tijd meer dan tien geluiden kon laten maken. Doven kunnen wel degelijk zelf praten en het is mijn missie geweest, tot aan mijn dood, om dat voor elkaar te krijgen. Ze hoeven zich niet alleen te beperken tot gebarentaal maar kunnen ook communiceren via liplezen en door zelf te spreken. Toen ik nog leefde was dit uitzonderlijk. Tegenwoordig wordt mijn aanpak gezien als de norm. Mijn vader hield zich hier al mee bezig toen hij een systeem ontwikkelde voor visible speech, waarbij met symbolen verschillende geluiden werden weergeven. Men herinnert zich mij vanwege de telefoon, maar mijn echte missie was misschien wel om doven te leren spreken.”
Hoe kwam u op het idee om de telefoon te maken?
“Met een telegraaf kon maar een bericht worden verstuurd. Bij populaire telegraafkantoren ontstonden daardoor vaak lange wachtrijen. Ik zocht naar een manier om via verschillende toonhoogten meerdere berichten tegelijkertijd te versturen. Ik werkte hier in mijn vrije tijd aan en al snel kwam ik op het idee om niet alleen meerdere berichten te versturen maar ook geluid. Ik wilde als uit de hand gelopen hobby een sprekende telegraaf maken.”
“Het was een spannende tijd. Wie de eerste telefoon zou maken was een nek aan nek race tussen uitvinder Elisha Gray en mijzelf. Hij had als voordeel dat hij een elektricien was, maar ik wist weer meer van het fenomeen geluid af. De concurrentie maakte me nerveus. Wat was ik er ziek van geweest als ik hem niet had verslagen. Ik werkte dagen en nachten door, sliep vaak maar een paar uur.”
Op 10 maart 1876 was het zover. U voerde een gesprek met uw assistent, de elektricien Thomas Watson. Kunt u beschrijven hoe dat ging?
“Mijn assistent zat in een andere kamer, toen ik via de telefoon tot hem sprak. “Meneer Watson, wilt u alstublieft hier komen. Ik heb u nodig,” zei ik tegen hem. Ik hoorde zijn voetstappen direct richting mijn kamer. Hij had mijn boodschap gehoord en begrepen. We wisselden van plaats. Mijn assistent las een boek voor en ik luisterde. Er kwamen luide klanken over, maar nog onduidelijk. Af en toe klonk een woord en later ook zinnen heel zuiver. Watson en ik stuurden daarna voortdurend berichten naar elkaar. Ik zong God save the queen. Het was allemaal geweldig. Ik was de eerste met een werkend model.”
Hoe werkte dat model?
“Wanneer we spreken creëren onze stembanden trillingen in de keel. Vervolgens komen die geluidsgolven aan in het trommelvlies van de luisteraar. Ik wilde dat nabootsen met technologie. Bij mijn telefoon zorgt het stemgeluid voor een trilling van een membraan, een dun vliesje, dat verbonden is aan een ijzeren plaatje en een elektromagneet. Door de geluidstrillingen verandert de afstand tussen het plaatje en de magneet. Dit zorgt voor een bepaalde elektrische spanning die via draadjes naar het andere, ontvangende, toestel loopt. Dat ding zit vergelijkbaar in elkaar als het apparaat waarvandaan het geluid werd verzonden maar dan net andersom. Op die manier kan je horen wat wordt gezegd.”
Eerst was er de strijd om als eerste de telefoon uit te vinden. Daarna was er de strijd om te bewijzen dat u daadwerkelijk de eerste was. Maar liefst zesduizend rechtszaken werden tegen u aangespannen. Wat vond u daarvan?
“Antonio Meucci en Elisha Gray, die een paar uur na mij zijn patentaanvraag deed, beweerden dat zij eerder waren met een werkzame telefoon. Ach in wezen zijn het slechte verliezers. Maar ik begrijp het wel. We werkten allemaal ongelooflijk hard aan de sprekende telegraaf en dan is het zuur voor hen dat ik de eerste was. Er is zelfs beweerd dat ik ideeën heb gestolen. Onzin. In mijn uitvoerige aantekeningen kan je nalezen welke stappen ik allemaal heb genomen. Denkt u nou echt dat ik dat allemaal achteraf geschreven heb? Ook mijn grote rivaal en vriend Thomas Edison werkte trouwens aan een telefoon. Hij was zo sportief mijn uitvinding te prijzen.”
Na de bouw van de eerste telefoon, bent u niet stil blijven zitten. Naast het ontwikkelen van betere modellen van uw telefoon heeft u ook nog vele andere uitvindingen gedaan. Zoals een apparaat voor kunstmatige beademing. Wat dreef u?
“In wezen was ik nog steeds dat kleine jongetje dat nieuwe dingen wilde maken. Die interesse ben ik nooit verloren. Tot aan mijn dood ben ik daar mee bezig geweest. Ik ben altijd aantekeningen blijven maken van nieuwe ideeën.”
Er doet al jaren een verhaal over u de ronde, waarbij wetenschapshistorici fel debatteren over of het klopt. U zou een hekel hebben gekregen aan uw eigen uitvinding. Toen u een keer gebeld werd door een telemarketeer heeft u naar verluid zelfs de telefoon van de muur geramd en woedend weggegooid. Klopt dit?
“Wat een goede vraag. Eindelijk kan ik opheldering verschaffen over dit verhaal. Het zit namelijk zo… Tuut tuut tuut tuut.”